maandag 8 april 2019
Vorige week was er veel media-aandacht voor het onderzoek van het CBS en De Vlinderstichting over de achteruitgang van de dagvlinders sinds 1890. Het intensieve landgebruik werd genoemd als belangrijkste oorzaak. In reacties op het bericht verwezen mensen regelmatig naar de schadelijke invloed van windmolens op insecten. Hebben ze een punt?
Onlangs verscheen een artikel over een Duits onderzoek naar de sterfte van insecten op de wieken van windmolens. In deze modelstudie berekenden de onderzoekers dat er vele miljarden insecten zich te pletter vliegen. Al snel volgden reacties als: “Zie je wel, niet het intensieve landgebruik, maar windmolens zijn de oorzaak van de achteruitgang van insecten". Ook na de publicatie over de 84 procent achteruitgang van de dagvlinders sinds 1890, kwamen dit soort reacties. En als je de getallen uit het Duitse onderzoek leest, is zo'n reactie ook wel begrijpelijk, want het gaat om miljarden insecten.
Toch zegt zo’n gigantisch aantal bij insecten niet zoveel. Er zijn, zelfs na de grote achteruitgang die wordt geconstateerd, nog steeds enorm veel insecten. Van belang is het percentage sterfte dat optreedt, en daar kan de Duitse studie alleen naar gissen. Bovendien gaat dat artikel over trekkende insecten, die op 20 meter hoogte of hoger vliegen. Windmolens zouden van invloed kunnen zijn op trekkende vlinders als atalanta, distelvlinder en gamma-uil, maar zeker niet op het overgrote deel van de dagvlinders. Daarnaast is sterfte van individuen bij insecten minder desastreus dan bij vogels of zoogdieren, die weinig nakomelingen hebben waardoor mortaliteit van de nakomelingen een belangrijke factor is.
Veel insecten krijgen honderden tot vele duizenden nakomelingen en daarvan zal het overgrote deel sterven voor ze zich hebben kunnen voortplanten. Vogels zijn enorme predatoren van insecten en er verdwijnen vele miljarden insecten in vogelmagen, maar dat is niet de reden van de achteruitgang. Ook de sterfte door windmolens kan de achteruitgang van de vlinders niet verklaren. Het meest belangrijk is dat het leefgebied waar ze zich voortplanten intact en gezond is. En dat is waar het nu aan schort. Er is veel minder leefgebied over en de kwaliteit daarvan is ook veel minder dan honderd jaar geleden. En daarin ligt ook de oplossingsrichting. Het Deltaplan biodiversiteitsherstel dat onlangs werd gepresenteerd is daar ook met name op gericht. Wetenschappers, natuurliefhebbers, banken en supermarkten werken hierin samen met boeren om te zorgen dat natuur, wilde planten en dieren een kans krijgen op economisch rendabele boerenbedrijven. Beheerders van infranatuur, zoals wegen, spoorlijnen en hoogspanningsleidingen kunnen zorgen voor leefgebied en verbindingen, en ook in het stedelijk gebied liggen kansen. Natuurbeheerders nemen hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van natuurgebieden.