Hakhoutbos stamt al uit de Romeinse tijd. Vooral in de Middeleeuwen hoorde het echt bij de cultuur. De eikenschors (eek) was waardevol omdat het looizuur bevat, dat werd gebruikt in leerlooierijen. Het hout zelf werd vooral benut als brandstof.
Met de verdwijning van de leerlooierijen verdween ook steeds meer eikenhakhout uit Nederland. Tegenwoordig is hakhout schaars. Het wordt vooral in stand gehouden om cultuurhistorische en landschappelijke redenen en ter verhoging van de biodiversiteit.
Naarmate bossen ouder worden, worden ze schaduwrijker. Minder licht dringt door tot de bosbodem, waardoor de kruid- en struiklaag minder divers en structuurrijk worden of zelfs grotendeels verdwijnen. Als gevolg hiervan wordt het bos minder aantrekkelijk voor veel flora en fauna.
Hakhout kan daar verandering in brengen. Door het kappen van oude eiken ontstaan open plekken. De eikenstobben lopen opnieuw uit met fris, jong groen en op de bodem krijgen allerlei planten een kans om op te schieten. Tegelijkertijd zorgen oude overstaanders voor schaduwplekken. Hoe gevarieerder het perceel is, hoe meer niches er te vinden zijn en hoe meer soorten er dus een plek vinden om te leven.
De term hakhout wordt feitelijk gegeven aan hout dat is gekapt voor gebruik. Bomen worden laag bij de grond afgezaagd en krijgen de kans om opnieuw uit te lopen. Na enkele jaren worden de uitlopers geoogst, waarna de cyclus opnieuw begint.
De naam hakhout wordt echter ook gebruikt voor het bostype dat door de kap ontstaat. Niet alleen eiken, maar ook veel andere boomsoorten zoals elzen, wilgen (grienden), essen en berken werden als hakhout gebruikt. Op deze website wordt met de term hakhout vooral eikenhakhout bedoeld.