Vermoedelijk eenjarig. Het is nog niet bekend wanneer deze soort in Nederland uitsluipt. Vermoedelijk van eind mei tot half juli.
Larvenhuidjes zijn vaak te vinden tot enkele decimeters hoog op planten in de oever of op emerse vegetatie.
Tussen ondergedoken waterplanten in de oeverzone.
De gaffelwaterjuffer vliegt bij Cadzand bij ondiepe plasjes en poelen op de overgang van duinen naar het binnenland. Het is zeer waarschijnlijk dat de gaffelwaterjuffer op meer plekken langs de kust en in Zuid-Nederland te vinden is. Kijk dan vooral op natuurontwikkelingslocaties, langzaam doorstroomde slootjes, ondiepe duinplasjes, zonovergoten kwelmoerasjes en in lekker warme zand- en grindgroeven.
Overgenomen (met toestemming) uit:
Dainty Bluet, Dainty Damselfly
Gabel-Azurjungfer
Agrion mignon
(Gr.) koinos=gewoon, algemeen, gemeenschappelijk met achtervoegsel agrion; agrion is vermoedelijk afgeleid van (Gr.) agrios (wild, landelijk) of agreus (jager); veel gebruikt achtervoegsel voor juffers
scitulum=knap, aardig, allerliefst
Lengte: 30-33 mm. Kleine waterjuffer met lichtbruine of grijze pterostigma’s.
Mannetje: bovenste achterlijfsaanhangsels langer dan onderste (zijaanzicht). Vrouwtje: achterrand van het halsschild diep accoladevormig, met smalle uitstulping in het midden.
Gelijkende soorten:
Andere blauwe juffers, vooral azuurwaterjuffer en variabele waterjuffer.
Meer over gelijkende soorten:
Mannetje van andere blauwe waterjuffers hebben blauw aan de basis van achterlijfssegment 6, waardoor zij niet het typische achterlijfspatroon hebben van mannetjes gaffelwaterjuffer. Dit geldt niet voor mannetjes van maanwaterjuffer, maar die hebben ook meer zwart op de eerste helft van het achterlijf en bovendien een groene onderkant van het borststuk. Donkere exemplaren van variabele waterjuffer kunnen ook op de gaffelwaterjuffer lijken, maar zijn langer, slanker en hebben meestal onderbroken schouderstrepen.
Vrouwtjes gaffelwaterjuffer zijn blauwer dan vrouwtjes van de meeste andere soorten, maar voor zekere determinatie moet de vorm van de achterrand van het halsschild bekeken worden.
Lengte: 14 - 21 mm; waarvan de achterlijfaanhangsels, procten, 3 - 6 mm. Een vrij klein larvenhuidje met meestal korte afgeronde procten. Randen van het achterste deel van de proct zijn niet verdikt.
Kan door de relatief korte procten verward worden met de mercuurwaterjuffer en de vogelwaterjuffer.
Het onderscheid is te zien, onder vergroting, aan de stand van de buitenste borstelhaar, op het prementum, ten opzichte van de rand. Bij de gaffelwaterjuffer is deze relatief klein.
Ook kan er verwarring optreden met de azuurwaterjuffer, de variabele waterjuffer en de watersnuffel. Bij deze laatste drie zijn de procten langer en is de afstand tussen de buitenste borstelhaar tot de rand op het prementum groter.
Vliegtijd nog niet goed bekend voor de Nederlandse situatie. Vermoedelijk eind mei tot eind juli.
De noordwaartse uitbreiding van deze soort verloopt vrij langzaam maar er zijn vrij grote afstanden tussen de (bekende) populaties. Het is niet duidelijk of de mobiliteit de uitbreding beperkt of dat er andere oorzaken zijn.
In Zeeuws-Vlaanderen, in de omgeving van Cadzand ontdekt in 2007. Momenteel verspreid in Zeeland ten zuiden van de Oosterschelde, hier lokaal talrijk. In 2003 werd een zwerver waargenomen bij Tegelen, Limburg. Hierna zijn enige jaren geen waarneming in Limburg bekend. Sinds 2010 een langzame uitbreiding met populaties verspreid in de provincie. Nu aanwezig in een groot deel van Nederland.
Zuidelijke soort: Frankrijk, Iberisch Schiereiland, Italië en Balkan. Lokaal in Midden- en West-Europa. Breidt zich naar het noorden uit.
Oostelijk tot in Iran, zuidelijk tot in Noord-Afrika.
Eerste waarneming (zwerver) in 2003. In 2007 werd voor het eerst voortplanting waargenomen in Zeeuws-Vlaanderen. In 2010 kwam daar een populatie bij in Zuid-Limburg. Inmiddels heeft de soort zich over een groot deel van het land verspreid.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting