Eind maart-eind oktober (november) in drie overlappende generaties. De mannetjes gedragen zich opvallend territoriaal. De vlinders voeden zich met honingdauw, sap van vruchten en bloedende bomen en met nectar van onder andere braam.
Rups: half mei-half september. De groeisnelheid van de rupsen verschilt onderling aanzienlijk; sommige rupsen groeien wel drie keer zo snel als andere. De soort overwintert gewoonlijk als pop, maar een gedeelte van de rupsen die na half augstus uit het ei komen, gaat als rups de winter in.
ei-afzet
Vrouwtjes op zoek naar een geschikte plek om eitjes af te zetten, hebben een typische vlucht: hun vleugels bewegen snel, maar ze gaan slechts langzaam vooruit. Meestal zetten ze de eitjes afzonderlijk af op de onderkant van bladeren, bij voorkeur van kleine, geïsoleerde pollen. In de zomer worden vooral grassen gebruikt die in de schaduw groeien, in het voorjaar en de nazomer planten die op zonnige, halfopen plaatsen voorkomen, zoals in bosranden of langs brede bospaden. De vrouwtjes zwerven tijdens het afzetten van de eitjes en verdelen zo hun eitjes over een groot gebied.
rups en verpopping
Aanvankelijk blijven de rupsen bij de pol waarin het eitje is afgezet, later gaan ze meer zwerven en kunnen dan enkele tientallen meters afleggen. De groeisnelheid van rupsen verschilt aanzienlijk tussen individuen; sommige ontwikkelen zich drie keer zo snel als andere. Het bont zandoogje overwintert doorgaans als pop, maar ook een deel van de rupsen die na midden augustus uit het eitje kruipen overwintert. Ook in het najaar verschilt de groeisnelheid tussen de rupsen aanzienlijk: bij hogere temperaturen kunnen sommige rupsen die eind september uit het ei komen zich nog voldoende ontwikkelen en zich voor de winter verpoppen. De verpopping gebeurt meestal op vijf tot twintig cm hoogte aan de onderkant van een blad van de waardplant of onder een blad van een naburige plant. Zowel de poppen als de rupsen overwinteren in graspollen.
vlinders
De eerste vlinders vliegen in april. De dichtheid op de vliegplaatsen kan heel hoog zijn, circa 22 tot 58 individuen per hectare. Het voedsel bestaat vooral uit honingdauw van bladluizen, sap van vruchten of bloedende bomen of nectar van bijvoorbeeld bramen. Bij lagere temperaturen vliegen ze vaker op open plaatsen langs bosranden en -paden, waar de temperatuur hoger is dan in het bos. Bij een hogere temperatuur zijn de vlinders juist vaker midden in het bos te vinden.
Mannetjes bezetten een territorium op een plaats waar de zon door de bomen valt of maken patrouillevluchten om vrouwtjes te vinden. Bij warm weer wordt meer gepatrouilleerd dan bij lagere temperaturen en over het algemeen zijn patrouillerende mannetjes donkerder gekleurd dan territoriale. Dit heeft te maken met de warmtehuishouding: patrouillerende mannetjes moeten geregeld door beschaduwde plaatsen vliegen en verliezen daarbij meer warmte dan hun territoriale collega´s die een vaste uitkijkpost op een zonnige plek hebben.
Donkere dieren warmen sneller op dan lichtere, waardoor donkere mannetjes meer kunnen patrouilleren dan de lichtere. Een territoriaal mannetje reageert op alles wat hij ziet, zoals vlinders, andere grotere insecten of zelfs vogels. Zodra een ander mannetje het territorium binnenvliegt, volgt een spiraalvlucht of een horizontale achtervolging. De mannetjes gunnen elkaar geen rust totdat een van beide wegvliegt. Een vrouwtje dat het territorium binnenvliegt, wordt achtervolgd tot ze landt. Het mannetje gaat naast haar zitten en baltst een paar seconden met schokkende vleugelbewegingen. Als het een maagdelijk vrouwtje is, begint vervolgens de paring.
Speckled Wood
Laubfalter, Waldbrettspiel
Le Tircis, Argus des bois
Satyrus aegeria, Pararge egerides, Pararge occidentalis, Pararge pallida, Pararge egeria
Pararge: para is naast, dichtbij; dichtbij het genus Arge, van arges is wit. Zo werd aangegeven de relatie met het genus waartoe Melanargia galathea vroeger behoorde. Macleod leidde de naam af van Argus, de veelogige bewaker van Io, maar dat is onjuist.
aegeria: Egeria (Aegeria) is een van de Camenae, nimfen met profetische gaven die in het oude Italië woonden. Egeria onderwees Numa Pompilius, de tweede koning van Rome.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 19-22 mm. De bovenkant van de voorvleugel is donkerbruin met een geeloranje vlekkenpatroon en een witgekernde zwarte oogvlek. Op de bovenkant van de achtervleugel bevinden zich drie of vier witgekernde zwarte oogvlekken. Er komen ook lichtbruin gekleurde vlinders voor.
Tot 27 mm; lichaam geelachtig groen met een wit afgezette, donkergroene lengtestreep over de rug; lichte en donkere lengtestrepen over de flanken en twee witte vlekjes bij de staart; kop vrij rond, blauwachtig groen.
Argusvlinder (Lasiommata megera), bruin zandoogje (Maniola jurtina) en dambordje (Melanargia galathea).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Het bont zandoogje is een algemene standvlinder waarvoor geen speciale beschermingsmaatregelen nodig zijn. Wel zal de soort profiteren van een meer vlindervriendelijk bosbeheer. Een voorbeeld daarvan is kleinschalige kap van bomen in eenvormig aangeplante bossen, waardoor het bos gevarieerder en meer open wordt. Daarnaast kan er meer variatie komen in de bosranden. Een bosrandbeheer waarbij geleidelijke overgangen en inhammen ontstaan, is positief voor deze soort. Verder kunnen grazige vegetaties - bijvoorbeeld langs bospaden – in stand worden gehouden. In zulke vegetaties staan de grassen die als waardplant worden gebruikt. Groeien ze dicht, dan kunnen ze opengehouden worden door te maaien. Dit kan het beste gefaseerd gebeuren, omdat zowel de eitjes als de rupsen en de poppen zich enkele centimeters boven de grond bevinden.
Toekomst
Inmiddels komt het bont zandoogje in heel Nederland voor en de verwachting is dat hij algemeen zal blijven.
Een algemene standvlinder die zich vooral tussen 1990 en 2010 sterk uitgebreid heeft. Het bont zandoogje komt tegenwoordig verspreid over het hele land voor zolang er maar een paar bomen en struiken staan.
Het bont zandoogje is een mobiele vlinder. Vrouwtjes zwerven gemiddeld meer dan mannetjes. Dit komt omdat zij bij het afzetten van de eitjes ver vliegen.
Het bont dikkopje kan in heel Nederland gevonden worden, zolang er maar een paar bomen of struiken staan. Het bont zandoogje is nu een algemene standvlinder.
Het bont zandoogje kan in een groot deel van Europa gevonden worden, van midden Scandinavië tot aan de Middellandse Zee.
Het bont zandoogje komt voor van Schotland tot Centraal-Azië en van midden Scandinavië tot Noord-Afrika.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Uit het Landelijk Meetnet Vlinders blijkt dat het bont zandoogje vooral tussen 1990 en 2010 sterk is toegenomen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral bosranden en open bossen; ook tuinen en parken in een bosrijke omgeving.
De vlinders hebben een voorkeur voor zonnige open plekjes, zoals bospaden, kapvlakten of randen van bossen en struwelen. De hoogste dichtheden worden gevonden langs (bos)randen bij vochtige heidevelden.
Waardplanten zijn diverse grassen waaronder kweek, kropaar, witbol, boskortsteel en reuzenzwenkgras.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting