Juni-begin augustus in één generatie. De vlinders komen goed op licht en worden overdag soms rustend op bloemen aangetroffen.
Rups: in het buitenland najaar-mei. De soort overwintert als rups.
Graue Felsflur-Staubeule
la Noctuelle arrosée
Caradrina respersa
Stofuilen hebben een vale zandkleur. De vleugelschubben laten makkelijk los en na het vastpakken van de vlinder blijft een stofvlekje op de vingers achter.
Deze stofuil is helemaal grijs (met zwarte puntjes).
Hoplodrina: hoplon is een wapen en het achtervoegsel -drina geeft aan dat er nauwe relatie is met het genus Caradrina. Alleen het genitaal 'wapen' verschilt.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: 14-17 mm. Deze uil heeft brede stompe voorvleugels met een lichte grijsachtige grondkleur en een kenmerkende melkwitte zweem en een donkergrijze bestuiving. Kenmerkend zijn de getande dwarslijnen waarvan vooral de punten van de tanden zichtbaar zijn en zo opvallende enkele of dubbele rijen stippen vormen. Ook de franjelijn bestaat uit stippen. De tekening bevat verder een enigszins donkerder grijze middenschaduw en een lichte, donkergrijs afgezette golflijn. De ring- en niervlek zijn vaak nauwelijks donkerder dan de grondkleur en vallen dan relatief weinig op, de ringvlek mede vanwege het kleine formaat en de niervlek omdat deze grotendeels in de middenschaduw ligt. Ook de lichte omranding is vaag. Soms echter zijn de ringvlek en de niervlek duidelijk donkerder en vallen ze goed op. De kleur van de achtervleugel komt ongeveer overeen met de grondkleur van de voorvleugel, maar kan ook donkerder zijn, en daarbij afsteken tegen de lichtere franje.
De gewone stofuil (H. octogenaria), de egale stofuil (H. blanda), de twijfelstofuil (H. superstes) en de zuidelijke stofuil (H. ambigua) hebben allen een grotere en duidelijk licht omrande ringvlek en niervlek en zijn overwegend bruin van kleur. De morpheusstofuil (Caradrina morpheus) heeft een grotere niervlek zonder enige lichte omranding en een scherp afgegrensde donkere band aan de binnenzijde van de golflijn; ook bestaan de centrale dwarslijnen niet uit dubbele stippenrijen. Dat laatste geldt ook voor de zandstofuil (C. selini) en de huisuil (C. clavipalpis). De laatste heeft bovendien een met witte stipjes omzoomde niervlek en een donkere vleugelzoom met aan de binnenzijde van de golflijn een bruine afzetting. De bleke stofuil (Athetis gluteosa) heeft een (grotendeels) donker omrande niervlek en een tamelijk recht verlopende golflijn.
Deze soort is voor het eerst waargenomen in Vijlen in 1984. De laatste jaren wordt de soort lokaal waargenomen in Zuid-Limburg.
In Vlaanderen zeer zeldzaam: één recente waarneming in Zuid-Oost-Limburg. In Wallonië zeldzaam maar wijdverbreid in de Naamse kalkstreek en de Hoge Ardennen.
De soort staat als Bedreigd op de Rode Lijst van Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
Zuid-, Midden-en Oost-Europa, Oekraïne, de Krim, Klein-Azië en het hoogland van Armenië. In Europa naar het zuiden tot het noorden van het Iberisch schiereiland, Zuid-Italië, Sicilië en Midden-Griekenland. Naar het noorden tot België, Sleeswijk-Holstein, Denemarken en langs de kust tot de Baltische staten; in Rusland tot Peterburg en Moskou. In het zuidelijk deel van het areaal alleen in de bergen en noordelijk van het middengebergte slechts zeer lokaal.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
In het buitenland: vooral rots- en steenachtige gebieden met weinig begroeiing.
In het buitenland: diverse lage planten, waaronder zonneroosje, zuring en weegbree.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting