Voornamelijk januari-maart in één generatie. De mannetjes vliegen vanaf de schemering; ´s nachts kunnen ze op kale takken van de waardplant worden gevonden, soms parend met een vrouwtje, en op allerlei andere struiken in de nabije omgeving van de waardplant (o.a. braam).
Rups: april-mei. De soort overwintert als pop in de grond.
Early Moth
Früher Schlehenbusch-Winterspanner
la Phalène précoce
Theria primaria en Theria rupicapraria zijn nauwelijks te onderscheiden dubbelsoorten. Ook in de Nederlandse namen is dat tot uitdrukking gebracht: meidoornspanner en late meidoornspanner. Rupicapraria zou in ons land ongeveer een maand later vliegen dan primaria.
Voor beide soorten is meidoorn een belangrijke waardplant.
Theria: thereios is van wilde beesten, omdat in dit genus ook rupicapraria is opgenomen, vernoemd naar een wilde geit.
primaria: primarius is van de eerste, hier het eerste deel van het jaar, de vliegtijd ligt in het vroege voorjaar.
(Haworth, 1809)
Voorvleugellengte: 14-17 mm. Het mannetje is bruin, soms met een roze tint. De voorvleugel heeft een afgeronde punt en een donkere centrale vlek in een middenband die begrensd wordt door twee licht gegolfde dwarslijnen, waarvan vooral de buitenste goed zichtbaar is. De middenband heeft ongeveer dezelfde kleur als de grondkleur van de vleugel. De achtervleugel is bruinachtig wit en heeft een duidelijke middenvlek. De vleugels van het vrouwtje zijn gereduceerd tot bruine hoekige stompjes met een lengte van 3/5 deel van het achterlijf en hebben een breed, onduidelijk afgelijnd donkerbruin dwarsbandje. Het vrouwtje is daarmee te onderscheiden van vrijwel alle andere vrouwtjes met (sterk) gereduceerde vleugels.
Tot 24 mm; lichaam witachtig groen tot donker grijsachtig groen met witte lengtestrepen over rug en flanken; soms met zwartachtige banden en stippen op de rug; kop grijsachtig groen.
Lijkt sterk op de late meidoornspanner (T. rupicapraria) die gemiddeld iets later in het jaar vliegt. Zie ook de prunusspanner (Aleucis distinctata).
Voorjaarsboomspanner (Alsophila aescularia), kleine voorjaarsspanner (Agriopis leucophaearia), geringde spikkelspanner (Cleora cinctaria), berkenspikkelspanner (Aethalura punctulata) en late meidoornspanner (Theria rupicapraria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Vrij zeldzaam. Komt lokaal voor in het zuiden en oosten van het land. RL: niet bedreigd.
Zeer zeldzaam in Vlaanderen. Slechts enkele, verspreide vindplaatsen in West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg. Vrij zeldzaam, maar wijdverbreid in Wallonië.
De soort staat als Bedreigd op de Rode Lijst van Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
Het tot nu toe bekende areaal: delen van Noordwest- en West-Europa (Engeland, Frankrijk, Benelux, Denemarken) via Midden-Europa (Duisland, Zwitserland, Oostenrijk) tot in het zuiden in de Alpen, de Haute Provence.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting