Eind maart-begin juni, juni-augustus en juli-november in drie generaties, waarbij de tweede en derde generatie elkaar overlappen.
Southern small white
Karstweißling
Piéride de l'Ibéride
Een van de veel gebruikte waardplanten van de rups is scheefbloem.
Pieris mannii alpigena Verity, 1911 is de ondersoort die zich nu in Duitsland snel uitbreidt en inmiddels ook Nederland bereikt heeft.
Pieris mannii andegava DelaHaye, 1910 leek uitgestorven, maar is recent in Zuid Luxemburg teruggevonden.
Pieris: Pieris is een van de muzen (Pierides) die op de berg Pierus woonden, dicht bij de Olympus.
mannii: Vernoemd naar Josef Johann Mann (19 mei 1804 – 20 maart 1889), ook wel Johann Josef Ritter von Mann. Hij was een Duitse entomoloog gespecialiseerd in Lepidoptera.
(Mayer, 1851)
Verschillen tussen het klein koolwitje en het scheefbloemwitje: bij het klein koolwitje is de zwarte vlek op de voorvleugel rond, bij het scheefbloemwitje rechthoekig en groot. Achterkant middenstip is hol; trek je een gedachtenlijntje tussen die vlek en de rand van de zwarte puntvlek, dan loopt die schuin naar boven bij het klein koolwitje en min of meer recht bij het scheefbloemwitje; de vleugelpunt van het klein koolwitje is spits, bij het scheefbloemwitje is hij meer afgerond. Voor de onderkant: bij het scheefbloemwitje is de bestuiving aan beide kanten van de middencel ongeveer even dicht, terwijl die bij het klein koolwitje aan de onderrand van de middencel duidelijk verdicht is.
Het scheefbloemwitje lijkt op klein koolwitje en groot koolwitje, allebei zeer algemene soorten in Nederland.
Alle drie de soorten hebben een zwart tot grijze vleugelpunt. Bij het klein koolwitje is die meestal recht afgesneden en vrij klein. Bij het groot koolwitje is die zwarte punt juist groot en ver naar beneden toe doorlopend. Het scheefbloemwitje zit daar precies tussenin.
Bekijk een uitgebreide beschrijving van de verschillen
Als je een denkbeeldig lijntje trekt tussen de bovenkant van de zwarte stip op de vleugel naar de onderkant van de zwarte vleugelpunt loopt dat lijntje bij klein koolwitje naar boven (en gaat dwars door een cel heen). Bij het groot koolwitje loopt die lijn duidelijk naar beneden toe en ook deze kruist cellen. Het gedachtenlijntje bij scheefbloemwitje loopt min of meer horizontaal en volgt min of meer de ader langs de cellen. Maar er zijn nog meer kenmerken. De vleugelpunt van het scheefbloemwitje is min of meer afgerond, van de andere twee koolwitjes is deze spitser. In het formaat zit ook een verschil. Het groot koolwitje is, zoals de naam al doet vermoeden, een grote vlinder, terwijl het scheefbloemwitje zelfs nog iets kleiner is dan klein koolwitje. De zwarte stip is bij klein koolwitje vaak rondachtig en veelal klein. Scheefbloemwitje heeft een forsere stip die meer vierkant is en soms, zoals bij bovenstaande vlinder uit Posterholt, zelfs wat hol is.
Het scheefbloemwitje is een relatief nieuwe soort in Nederland. In 2015 werden de eerste waarnemingen gedaan in Limburg. Inmiddels komt deze soort in het hele land voor, al is het aantal waarnemingen in het noorden nog wat lager. Ze worden vooral in tuinen gezien, maar dat kan ook te maken hebben met de aanwezigheid van de belangrijkste waardplanten voor de rups in veel tuinen. Buiten tuinen wordt vooral grote zandkool (de wilde vorm van rucola) als waardplant gebruikt.
Het scheefbloemwitje is zeer mobiel en heeft zich vanuit Zwitserland naar NW Europa uitgebreid met een gemiddelde snelheid van 80km per jaar, waarbij de nazomergeneraties vermoedelijk het meest mobiel zijn. Ook in Nederland zijn vlinders gevonden op minstens 10km van de dichtsbijzijnde voedselplant. Ook is de soort op Vlieland vastgesteld, waarbij een flink stuk van de waddenzee moet zijn overgevlogen.
Tot 2008 was dit een vlinder van steile en rotsachtige berghellingen. De dichtstbijzijnde locaties lagen in de Alpen of verder weg. Toen werd hij geheel onverwacht gevonden in de buurt van Zürich, ver weg van zijn normale leefgebied. Na onderzoek bleek hij ineens heel algemeen in dorpen en steden. Een typische vindplaats: rotstuintjes met scheefbloem (of verwanten). Hij heeft deze rotstuintjes dus ontdekt als nieuw leefgebied. Vanaf dat moment gaat het snel. Dankzij vijf generaties per jaar kan de soort zich razendsnel noordwaarts uitbreiden. Dat leidt ertoe dat de vlinder in 2014 gevorderd was tot Midden Duitsland en in 2015 in Nederland. In 2017 op meerdere plaatsen in Zuid-Limburg. Vanaf 2019 stabiel in Zuid- en Midden-Nederland en verspreid in Noord-Nederland.
Ook bij ons kan het scheefbloemwitje zich handhaven in dorpen met tuintjes met scheefbloem en in volkstuintjes op rucola, maar hij blijkt zich ook op grote zandkool (de wilde variant van rucola) te kunnen voortplanten.
In augustus 2016 was er een eerste Belgische melding van het vlindertje bij Bastogne, nabij de Luxemburgse grens. Begin september 2016 bleek de soort plots op verschillende locaties in Zuid-Limburg aanwezig te zijn. Momenteel in geheel België aanwezig.
Van oorsprong: berggebieden in Midden- en Zuid Europa. Vanaf 2008 zich snel uitbreidend in noordelijke richting via het Rijndal en inmiddels voorkomend van NW Frankrijk via Nederland en heel Duitsland tot in Polen en Tjechië. Nog niet gevonden in Denemarken.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Uitbreidend
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral in stedelijk gebied (tuinen), maar ook in parken, moestuinen en ruige bermen. (Van Swaay, 2024)
De waardplanten komen uit de kruisbloemenfamilie, met name uit het geslacht Iberis (scheefbloem), maar ook Sinapis (Herik) en Alyssoides utriculatum (blaasschildzaad). Verder op Diplotaxis (grote zandkool en rucola, de gekweekte vorm van grote zandkool). Uit een proef bleken Duitse scheefbloemwitjes een voorkeur te hebben voor Alliaria petiolata (look-zonder-look). (Neu et al., 2021)
Look-zonder-look
Alliaria
Blaasschildzaad
Alyssoides
Zandkool
Diplotaxis
Rucola
Eruca
Scheefbloem
Iberis
Herik
Sinapis
Word donateur
Steun De Vlinderstichting