Het staartblauwtje vliegt bij ons in vier generaties tussen begin mei en eind september.
Rups: eind september-april. De soort overwintert als rups in de strooisellaag.
Short-tailed Blue
Kurzschwänziger Bläuling
l'Argus Mini-queue, l'Evère
kortstaartblauwtje
Lycaena argiades, Everes argiades, Lycaena polysperchon, Lycaena tiresias
Cupido: Cupido of Eros, de god van de liefde.
argiades: argus is de soort P. argus en eidos is verschijningsvorm, dus deze soort zou gelijkenis hebben met P. argus.
(Pallas, 1771)
Voorvleugellengte: circa 11 mm. De bovenkant van de vleugels is bij het mannetje violetblauw en bij het vrouwtje bruin met blauwe bestuiving. De onderkant van de vleugels is zilvergrijs met kleine zwarte stippen; in de binnenrandhoek van de achtervleugel bevinden zich twee zwartgerande oranje oogvlekken. Ter hoogte van deze ooglekken heeft de achtervleugel een klein kort staartje, die bij beschadigde vlinders echter kan ontbreken.
Tot 10 mm; plomp en vrij gedrongen, naar de uiteinden versmald; lichaam bleek groen met over de rug een donkere middenstreep met aan weerszijden daarvan een aantal lichte schuine strepen; kop glanzend zwart, in rust in het lichaam teruggetrokken. Overwinterende rupsen zijn bleek roze-achtig bruin met roodachtig bruine tekening.
Het boomblauwtje en het dwergblauwtje hebben geen oranje oogvlekken op de onderkant van de achtervleugel. Het veenbesblauwtje heeft zwarte vlekken langs de achterrand van de achtervleugel.
Het staartblauwtje wordt niet bedreigd.
Het staartblauwtje houdt van graslanden met veel rode klaver, en weet die ook goed te vinden.
Een dwaalgast die tot 1933 ten minste tienmaal in Nederland is waargenomen. Sindsdien is het staartblauwtje bijna 80 jaar niet in Nederland gezien, tot er op 20 augustus 2011 negen exemplaren opdoken op drie plekken in Limburg. Hierna is de soort jaarlijks gemeld, vooral in Limburg. Vanaf 2015 worden regelmatig nieuwe plekken gekoloniseerd. Sinds 2021 wordt het staartblauwtje als standvlinder beschouwd
In de literatuur staat het staartblauwtje bekend als vrij honkvast, maar zwervers zijn tot in Groot-Brittannië gevonden. Ook in Nederland is de soort de afgelopen jaren tot in de de provincie Groningen gevonden, en blijkt dus bijzonder mobiel te zijn.
Al is het staartblauwtje in bijna alle provincies gevonden, de kern van het verspreidingsgebied ligt in Limburg, het aangrenzende Oost-Brabant en Oost-Gelderland.
Het staartblauwtje komt tegenwoordig vooral voor in de Kempen en Zuid-Wallonië, maar ook in de rest van België duiken regelmatig exemplaren op.
Het staartblauwtje komt voor in een groot deel van Midden-Europa.
Van West-Europa en het noorden van het Iberisch schiereiland tot Japan en Noord-Amerika. In Europa tot de 52e breedtegraad. In het zuiden van Italië tot Sicilië en op de Noord-Balkan. Ontbreekt op de meeste eilanden van de Middellandse Zee.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vochtige, vrij ruige, extensief begraasde weilanden en hooilanden; ook heiden.
Waardplanten: diverse soorten vlinderbloemigen; vooral moerasrolklaver.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting