Half juni-half juli in één generatie. De vlinders besteden relatief veel tijd aan nectardrinken. De meest favoriete nectarplant is braam, maar ook op wilde liguster, sporkehout, jakobskruiskruid en koninginnenkruid zijn de vlinders aan te treffen. De mannetjes verdedigen een territorium, vaak vanaf een bloeiend braamstruweel langs een bosrand.
Rups: begin mei-eind juni. De jonge rupsen kruipen weg in de bladknoppen en eten daarna van het uitlopende eikenblad. De verpopping vindt plaats in de strooisellaag, vlak bij de waardplant. De soort overwintert als ei aan een twijg van de waardplant.
ei-afzet
In tegenstelling tot de eikenpage legt de bruine eikenpage de eitjes op kleine boompjes: kwijnende boompjes die in de schaduw van hogere groeien, miezerige exemplaren die op te arme grond groeien, opslag van jonge eikjes. Meestal zet het vrouwtje de eitjes afzonderlijk af op een halve tot anderhalve meter hoogte. Hoe hoger de eik, hoe hoger het eitje wordt afgezet. Vaak worden de eitjes aan de zuidoostkant van de boompjes afgezet op een stam, tak of twijg met een gladde bast zonder korstmossen. Daar overwinteren ze.
rups en verpopping
In april komen de rupsen uit het ei. De jonge rupsen lopen naar de pas geopende groeiknoppen van de takken. Ze kruipen weg in die knoppen en eten van het uitlopende blad. Rupsen bijten eerst de hoofdnerf door, zodat het blad iets verwelkt; pas de dag daarna wordt het daadwerkelijk geconsumeerd. Rupsen in het derde stadium brengen de dag door aan de onderzijde van bladeren. Deze rupsen hebben geregeld gezelschap van mieren, maar ze zijn er niet afhankelijk van. De verpopping vindt plaats tussen strooisel en dorre bladeren, niet ver van het stammetje van de waardboom. De pop ligt vastgemaakt aan gras of stengels dicht bij de grond.
vlinders
Vanaf begin juni verschijnen de vlinders. De dichtheid aan vlinders is doorgaans vrij hoog, zo´n 18 tot 22 individuen per hectare. De vlinder wordt veel vaker nectardrinkend waargenomen dan de eikenpage. De bruine eikenpage besteedt per dag maar liefst 31% van de actieve periode aan het zoeken naar nectar. Vaak drinkt hij van braam, maar hij is ook te vinden op wilde liguster, sporkehout en, in de duinen, jacobskruiskruid en koninginnenkruid. Mannetjes verdedigen een territorium, bijvoorbeeld bij een bloeiend braamstruweel langs een bosrand. Over balts en paring is weinig bekend, maar één keer is waargenomen dat een hoge eik werd gebruikt bij een baltsvlucht. De vlinders vlogen toen zeer snel en in een spiraal langs de boom omhoog en verdwenen vervolgens in de kruin.
Ilex Hairstreak
Eichenzipfelfalter, Brauner Eichen-Zipfelfalter
Thécla de l'Yeuse
schildrups, schildrupspage, schildrupsvlinder
Thecla ilicis, Nordmannia ilicis, Strymon ilicis, Strymonidia ilicis, Thecla linceus
Satyrium: saturos is een sater, een mythologische figuur die te maken heeft met de verering van Baccus, in de kunst vaak afgebeeld met de hoorns en de staart van een geit. De saters leefden zich uit in wellustige dansen met de nimfen en deze dansen worden in verband gebracht met de vliegwijze van de vlinders.
(Esper 1779)
Voorvleugellengte: circa 16 mm. De grondkleur van de bovenkant van de vleugels is donkerbruin; bij het vrouwtje bevindt zich op de voorvleugel een oranje vlek die bij het mannetje ontbreekt. Over de onderkant van de achtervleugel loopt een dunne rij kleine witte vlekjes. Bij de binnenrandhoek verloopt de lijn onregelmatig zigzaggend, maar vormt geen duidelijke of minder duidelijke W. De rode maanvlekjes langs de achterrand van de onderkant van de achtervleugel zijn aan beide zijden zwart gerand. De achtervleugel heeft een klein staartje; soms bevindt zich bij het staartje een blauwe vlek.
De iepenpage en de pruimenpage hebben respectievelijk een duidelijke of een iets minder duidelijke W bij de binnenrandhoek op de onderkant van de achtervleugel. Bovendien hebben deze beide soorten altijd een of twee blauwe vlekjes bij het staartje aan de achtervleugel.
De belangrijkste oorzaak voor de achteruitgang tussen 1920 en 1960 is waarschijnlijk verlies aan leefgebied. In deze periode is op veel plaatsen het (eiken)loofhout (vaak hakhout) vervangen door naaldhout. Sinds 1960 gaat deze soort ook achteruit door het uitblijven van beheer in de bestaande eikenbossen. Hierdoor blijft de verjonging van de eiken uit. Indien er wel ingegrepen wordt, gebeurt dit vaak te grootschalig en te snel waardoor slechts grote, kale kapvlakten ontstaan, die eveneens ongeschikt zijn. De laatste decennia is stikstofdepositie een van de oorzaken van een slechte voedselkwaliteit voor de rupsen en een versneld dichtgroeien van halfopen (hakhout)bossen.
Kleinschalig bosbeheer
Voor het behoud van de soort is het noodzakelijk dat het bosbeheer kleinschaliger wordt uitgevoerd. Alleen dan ontstaat een juiste afwisseling tussen percelen met grotere eiken, open eikenbos en kapvlakten met voldoende kleinere eiken in diverse stadia. Een andere geschikte maatregel is het invoeren van een hakhoutbeheer: door de eiken regelmatig terug te zetten, verjongen ze en blijven ze laag. Percelen met jonge eiken of hakhout mogen niet te ver van elkaar liggen zodat de bruine eikenpage nieuw, geschikt leefgebied eenvoudig kan vinden. Daarnaast is het wenselijk dat de variatie in bosranden wordt verhoogd door een mantel en een struweel te ontwikkelen. Juist daarin groeien kleine, jonge eikjes en bramen. Op zeer arme (zand)grond, kan de biotoop behouden blijven door de opslag van berken en dennen te verwijderen en de eiken laten staan. Op zulke gronden groeit de eik zo langzaam, dat verjonging van het eikenbestand daar niet nodig is.
Voldoende nectarplanten
Door de zilte zeewind zijn de eiken in de duinen op natuurlijke wijze voldoende klein en blijven daarom geschikt voor de bruine eikenpage. Daar wordt de achteruitgang vermoedelijk veroorzaakt door het verdwijnen van voldoende nectarplanten op korte afstand van geschikte eikjes. Door bij het beheer van de middenduinen ook aandacht te schenken aan de aanwezigheid van voldoende nectarplanten in juli, kan de bruine eikenpage in de duinen behouden blijven.
Toekomst
Zonder maatregelen zal de bruine eikenpage waarschijnlijk steeds zeldzamer worden. Als bossen en bosranden kleinschaliger en meer gevarieerd worden beheerd, blijven voldoende jonge eikjes voor deze soort behouden.
Een zeldzame standvlinder die lokaal voorkomt op de hogere zandgronden in Zuid-Nederland en de duinen.
De bruine eikenpage geldt als een weinig mobiele vlinder. Uit de veranderingen in het verspreidingsgebied is echter af te leiden dat hij zich geregeld enkele kilometers verplaatst. Een voorbeeld hiervan is de ontdekking van de soort in het Pettemerbos in Noord-Holland in 2001. Dit gebied is waarschijnlijk gekoloniseerd door vlinders afkomstig uit de Schoorlse duinen op ongeveer zeven kilometer afstand. Ook in het binnenland blijkt geschikt leefgebied met jonge eikjes snel gekoloniseerd te kunnen worden, zodat deze soort waarschijnlijk een grotere mobiliteit heeft dan de literatuur suggereert.
In Nederland kwam de bruine eikenpage aan het begin van de vorige eeuw op grote delen van de voedselarme zandgronden, de duinen en in Limburg voor. Met het stoppen van de hakhoutcultuur begon de soort vanaf begin vorige eeuw al van steeds meer plekken in het binnenland te verdwijnen. Na 1990 bleef het aantal populaties dalen en vanaf 2000 verdween hij uit grote delen van het binnenland. Buiten een recent teruggewonden locatie in de provincie Utrecht komt hij nu alleen nog voor op een paar plekken in Noord-Brabant en Limburg. Ook in de duinen ging de bruine eikenpage achteruit, maar de aantallen liggen daar op een hoger niveau en het verspreidingsgebied is nog vrijwel even groot als in 1990.
Op Europese schaal is de soort niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel. Wel wordt uit tien van de 33 landen een achteruitgang gemeld. De soort staat op de Vlaamse en Waalse Rode Lijst.
De bruine eikenpage komt voor in Zuid en Midden-Europa, tot Zuid-Scandinavië, maar hij ontbreekt in Groot-Brittannië.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Uit het Landelijk Meetnet Vlinders blijkt dat deze soort sterk achteruit is gegaan. Op veel routes is hij verdwenen en de aantallen zijn tegenwoordig minder dan 10% van die in 1992.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Bosranden, open bospaden, eikenhakhout, kapvlakten in eikenbossen en jonge eikenaanplant.
De bruine eikenpage komt voor op de zandgronden, zowel in het binnenland als in de duinen. In het binnenland vliegt hij bij bosranden, in jonge eikenaanplant en open loofbossen. In geschikte bosranden zijn doorgaans oudere eiken, voldoende eikenopslag, kreupelhout en braamstruwelen te vinden. Verder komt de soort voor bij open, lichte plekken of kapvlakten met lage en/of jonge eiken, vaak met een ondergroei van bramen. In de duinen vliegt de soort bij gedrongen eikenstruweel, bij vrijstaande eikjes in het open duingebied en in open eikenbossen van de binnenduinen. Op korte afstand zijn doorgaans plaatsen aanwezig waar nectar gevonden kan worden.
Waardplant eik; vooral zomereik.