Juli-augustus in één generatie.
Dunkelstirniges Flechtenbärchen
le Manteau safran, le Jaunet, la Lithosie safranée
Lithosia lutarella, Lithosia luteola
De aanduiding beertje heeft deze soort gemeen met de kleinere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
De kleur van dit beertje is opvallend felgeel.
Eilema: eilema is een sluier, een voile; een aantal soorten in dit genus houdt in rust de vleugels helemaal rond het lijf gerold alsof ze zich afzonderen onder een sluier. Zie ook bij E. complana. Spiris heeft dezelfde strekking.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 10-12 mm. Een klein felgeel beertje met een smalle voorvleugel, die vaak grijs bestoven is op het borststuk en de vleugelbasis. Langs de voorrand van de achtervleugel ligt een duidelijke, vaak brede grijze veeg. Het achterlijf is zwart met een geel uiteinde en het borststuk, de kop en de poten zijn geel. In rust vouwt deze vlinder zijn vleugels om zich heen. Deze soort is vaak lastig te determineren; genitaliënonderzoek kan nodig zijn.
Ter Haar: Rups zwartachtig blauw met korte bruine haren, een zwarte ruglijn en een zijlijn die van boven geel en van onderen wit is.
Het klein kokerbeertje (E. pygmaeola) is meestal bleker geel van kleur met geelwitte poten. Opvallend gele exemplaren van het klein kokerbeertje zijn uiterlijk vaak niet te onderscheiden van het felgeel beertje. Het geel beertje (E. sororcula) is juist geler van kleur en mist de grijze bestuiving op het borststuk en de vleugelbasis; bovendien heeft geel beertje zwarte poten.
Van deze soort zijn slechts enkele waarnemingen bekend, waarvan de laatste dateert uit 1938.
Uitgestorven. Vroeger zeer lokaal aan de kust (Middelkerke, 1908).
Verbreid over Midden-Europa.
Van het Iberisch schiereiland en enige kustgebieden van Noord-Afrika via West-Europa naar het oosten tot de bergen van Centraal-Azië en tot de Amoer. In het zuiden via het noordelijke Middellandse Zeegebied inclusief Italië en Sicilië tot de Zwarte Zee en het Wolgagebied. Naar het noorden tot in Midden-Scandinavië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
In het buitenland: korstmossen op de grond en op stenen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting