Begin juni-eind september in één generatie; soms een kleine partiële tweede generatie tot half oktober. De vlinders komen op licht en kunnen overdag rustend tussen de bladeren van de waardplant worden gevonden of van de lagere takken worden geklopt.
Rups: augustus-juni. De rups zit overdag vaak open en bloot op de bladeren van de waardplant en verpopt zich in een cocon op of onder de waardplant. De soort overwintert als jonge rups in een los spinsel achter losgeraakte schors of tussen dode bladeren.
Yellow-tail
Schwan
le Cul doré , la Queue d'or
Porthesia similis, Sphrageidus similis, Porthesia auriflua, Liparis auriflua
Donsvlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders'.
Dons heeft betrekking op het uiterlijk van deze soort: lijkt een donsveertje.
Euproctis: eu is goed en proktos is de anus, de achterkant, naar de sterk ontwikkelde anale pluim.
similis: similis is zoals, lijkend op; similis lijkt veel op chrysorrhoea, vooral als de beschrijving van Linnaeus erbij wordt gehaald.
(Fuessly, 1775)
Voorvleugellengte: ♂ 16-22 mm, ♀ 17-23 mm. Lijkt veel op de bastaardsatijnvlinder (E. chrysorrhoea), maar de voorrand van de voorvleugel is iets meer afgerond. Het mannetje heeft een opvallende, met witte aders doorsneden donkergrijze of zwartachtige vlek in de binnenrandhoek van de voorvleugel; soms ook een kleinere vlek bij de vleugelpunt en in het wortelveld. Het vrouwtje is groter en heeft hooguit enkele vage donkere vlekjes in de binnenrandhoek. Het achterlijf is grotendeels wit met een goudgeel of oranjebruin uiteinde dat bij het vrouwtje groter is dan bij het mannetje. De vlinder steekt bij verstoring het uiteinde van het achterlijf omhoog. Het mannetje heeft geveerde antennen, het vrouwtje ongeveerde. Exemplaren van een eventuele tweede generatie zijn opvallend klein.
Tot 40 mm; lichaam zwart, bedekt met borstels van zwarte en grijze haren, die op kleine wratjes staan ingeplant; over de rug een dubbele, helder oranjerode middenstreep en op de flanken borsteltjes van korte witte haren; onder de spiracula een vuil rode lengtestreep; kop zwart met een witachtige V.
De satijnvlinder (Leucoma salicis) heeft zwart met wit geringde poten en een geheel wit achterlijf. Zie ook de bastaardsatijnvlinder (E. chrysorrhoea), de moerasspinner (Laelia coenosa) en de zwarte-l-vlinder (Arctornis l-nigrum).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: gevoelig.
Vrij algemeen in het hele land.
De soort staat als Kwetsbaar op de Rode Lijst van Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
Van het noorden van het Iberisch schiereiland via West- en Midden-Europa, inclusief de Britse eilanden, oostwaarts tot Oost-Azië. Naar het zuiden tot het noordelijke Middellandse Zeegebied, inclusief Sicilië, tot voorbij West-Azië. Naar het noorden tot in Zuid-Scandinavië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting