Half juni-begin september in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen; overdag rusten ze vaak op muren of daken.
Rups: september-mei. De soort overwintert als jonge rups tussen korstmossen. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in een spinsel, waarin ook de verpopping plaatsvindt.
Marbled Green
Hellgrüne Flechteneule
Bryophila muralis, Bryophila lichenis, Bryophila glandifera, Bryophila par
De korstmosuilen hebben korstmos als waardplant.
Deze soort is nogal variabel maar de donkere delen zijn altijd wel groenig van kleur.
muralis: muralis is behorend bij een muur. Wijzend op het voedsel van de rups: korstmossen groeiend op muren.
(Forster, 1771)
Voorvleugellengte: 12-15 mm. Deze korstmosuil is te herkennen aan het feit dat de binnenste dwarslijn niet doorloopt tot aan de binnenrand van de vleugel. Ook de eerste dwarslijn raakt de binnenrand niet, maar buigt om in de richting van de binnenste dwarslijn, zodat tussen deze lijnen een lichte vlek in de vorm van een klaverblaadje zichtbaar is. De kleur van de vleugel varieert van groenachtig wit tot olijfgroen en heeft een variabel patroon van groene of soms oranjebruine vlekken. De zwarte dwarslijnen zijn over het algemeen duidelijk zichtbaar, maar kunnen vaag zijn.
De lichte korstmosuil (Bryophila domestica) heeft meestal een iets smallere en spitser toelopende voorvleugel met een meer naar binnen gebogen achterrand; de binnenste dwarslijn loopt door tot aan de binnenrand van de vleugel. De gevlekte groenuil (Moma alpium) is groter, bonter getekend en mist ondermeer de klaverbladtekening nabij de vleugelwortel. Zie ook de donkergroene korstmosuil (Cryphia algae).
Vrij algemeen. Komt vooral voor ten zuiden van de lijn Amsterdam-Apeldoorn. RL: niet bedreigd.
In Vlaanderen zeldzaam, maar wijdverbreid in alle provincies. In Wallonië vrij zeldzaam maar wijdverbreid.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Lokaal en verbrokkeld in Noordwest-Afrika (Marokko, Algerije) en in Zuid- en Midden-Europa. Naar het zuiden tot Sicilië en Griekenland. Naar het noorden tot Ierland, Zuid-Engeland, Nederland, Zuid-Nedersaksen, Thüringen en Saksen. Enkele exemplaren bij Berlijn en op öland (Zweden). Naar het zuidoosten mogelijk van Klein-Azië en de Kaukasus tot Israël en Zuidwest-Iran. Vroeger was C. amasina (Draudt, 1931) (Istrië, de Balkan en Voor-Azië) een ondersoort van N. muralis. Mocht na verder onderzoek blijken dat amasina inderdaad een zelfstandige soort is, dan moet de areaalgrens in het oosten worden herzien (Boursin, 1954, Hacker, 1989). Veel muralis-waarnemingen zullen dan naar amasina moeten worden verplaatst.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral stedelijk gebied; ook bosachtige gebieden, struwelen en boomgaarden.
Korstmossen op stenen, muren, daken en bomen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting