Meestal één generatie van half mei-eind juni, soms een kleine tweede generatie in augustus.
Rups: begin juni-begin mei. De eieren worden afzonderlijk afgezet op de bloemdekblaadjes van de vrouwelijke bloemen. De soort overwintert als volgroeide rups in de strooisellaag.
De eitjes worden afgezet op de bloemdekblaadjes van de vrouwelijke bloemen. Op de onderste, mannelijke bloemen, worden geen eitjes afgezet. Meestal deponeert het vrouwtje de eitjes op planten met een korte bloeistengel die in een lage kruidenrijke vegetatie groeien.
De rupsen leven bij de vruchtjes. De volwassen rups overwintert tussen losjes bijeengesponnen bladeren in de strooisellaag.
Al begin mei verschijnen de vlinders, die nectar drinken van verschillende kruiden. Het aantal individuen op de vliegplaatsen kan hoog zijn, circa 64 individuen per hectare.
Red Underwing Skipper
Wiesenknopf-Puzzlefalter, Roter Würfel-Dickkopffalter
Le Roussâtre
pimperneldikkopje
Powellia sertorius, Spialia sao, Spialia sertoria, Syrichtus sao, Hesperia sao, Spialia hibiscae
(Hoffmannsegg, 1804)
Voorvleugellengte: circa 11 mm. Verse exemplaren van dit kleine dikkopje zijn te herkennen aan de steenrode onderkant van de achtervleugels. Op de bovenkant van de voorvleugel bevindt zich een geordende rij witte vlekken. De grote lichte vlek langs de binnenrand van de onderkant van de achtervleugel wordt door een donkere ader in twee delen gesplitst. De grote lichte vlek staat niet in één rij met de andere vlekken.
Zie de aardbeivlinder.
De oorzaak van het verdwijnen van deze soort is drieërlei. In een aantal gevallen is de soort verdwenen door het uitblijven van beheer in kalkgraslanden. Daardoor verruigden en verbosten deze terreinen, waardoor de biotoop met de waardplant is verdwenen. Daarnaast werden veel kalkgraslanden te intensief begraasd door schapen. Juist in juli leven de rupsen op de waardplant, die bij een (te) hoge dichtheid aan schapen wordt opgegeten. Bovendien waren de kalkgraslanden waarschijnlijk te klein voor het behoud van een zelfstandige, duurzame populatie.
Voor het kalkgraslanddikkopje is het gewenst dat de nu beboste kalkgraslanden weer open worden gekapt. Het beheer zou moeten bestaan uit een gefaseerd maairegiem of extensieve begrazing door schapen. Het areaal kalkgrasland is op dit moment te gering en de bestaande terreinen liggen te geïsoleerd. Uitbreiding van het oppervlak is dan ook dringend gewenst. Een mogelijkheid daarvoor zijn de huidige mergelgroeven waarin bij herinrichting kalkgraslanden kunnen worden gecreëerd.
Bovendien moeten er in het Mergelland meer verbindingstroken komen tussen geschikte gebieden, bijvoorbeeld door middel van schrale bloemrijke bermen.
Toekomst
Het kalkgraslanddikkopje zou zich weer in Nederland kunnen vestigen indien er in Zuid-Limburg een groot gebied wordt ontwikkeld met onder andere schraal kruidenrijk kalkgrasland.
Het kalkgraslanddikkopje is als standvlinder uit Nederland verdwenen; kwam in de twintigste eeuw voor in Zuid-Limburg. De dichtstbijzijnde populatie bevindt zich op het Belgische deel van de Sint-Pietersberg. In 1996, 2010 en 2021 werd de soort waargenomen in Zuid-Limburg, vermoedelijk zwervers uit het buitenland.
In de literatuur wordt het kalkgraslanddikkopje honkvast genoemd.
In Nederland was de verspreiding van het kalkgraslanddikkopje vrijwel beperkt tot Zuid-Limburg. Alleen omstreeks 1900 is hij gevonden nabij Doetinchem en Naarden. In Zuid-Limburg vloog hij aan het begin van de 20e eeuw op verscheidene kalkgraslanden, waaronder de Kunderberg (waarnemingen tot 1967), de Welterberg (tot 1976), de Schiepsberg (tot 1971), de Bemelerberg (tot 1961) en de Vrakelberg (tot 1966). Ook leefde de soort in een aantal groeven zoals ´t Rooth en de ENCI. In 1976 vloog de laatste populatie bij Ubachsberg. In 1981 is nog een zwerver gezien in het Gerendal. In 1990 is de soort door een particulier uitgezet bij Eys. Hier zijn in 1991 nog enkele exemplaren gezien, maar is daarna verdwenen. In 1996 is een exemplaar gezien in de ENCI groeve, vermoedelijk afkomstig van populaties op het Belgische deel van de Sint-Pietersberg. In 2010 werd een exemplaar gezien in het Gerendal bij Valkenburg, en op 29 mei 2021 werd een exemplaar gefotografeerd in de Meertensgroeve bij Vilt, wat erop wijst dat de soort nog steeds af en toe naar ons land zwerft.
Op Europese schaal is de soort niet bedreigd en het voorkomen is over het algemeen stabiel. In veel Noordwest-Europese landen wordt echter een achteruitgang gemeld. De soort staat op de Waalse Rode Lijst. In Duitsland staat hij niet op de Rode Lijst, maar valt wel in de categorie bijna bedreigd.
Het kalkgraslanddikkopje komt voor in een groot deel van Zuid- en Midden-Europa.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Droge, schrale graslanden en kalkgraslanden.
In Nederland werd het kalkgraslanddikkopje hoofdzakelijk gevonden in kalkgraslanden en relatief vaak in mergelgroeven. Alleen omstreeks 1900 is hij ook gevonden in schrale graslanden bij Doetinchem. De vlinder vliegt op plaatsen met een zeer korte en kruidenrijke, open grazige vegetatie. Deze lage vegetatie kan ontstaan door extensieve begrazing of groeien op warme, schrale, vaak stenige bodems. Op de vliegplaatsen moet de kleine pimpernel groeien.
Waardplant: kleine pimpernel.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting