Begin juli-half augustus in één generatie. De vlinders drinken geregeld nectar.
De uiterste data waarop een vlinder is waargenomen, zijn 23 juni en 24 augustus.
Rups: eind augustus-eind juni. De eiafzetting vindt plaats in groepjes in de schede van dorre grasbladeren. De soort overwintert als pas uitgekomen, nuchtere rups in een individueel coconnetje.
De eitjes worden in kleine series afgezet in ingerolde verdorde bladeren van grote pollen. Als de rups uit het eitje komt, spint hij een cocon in de schede van een dorre grasstengel. Daarin overwintert hij nuchter. De vlinders drinken geregeld nectar. De dichtheid op de vliegplaatsen kan hoog tot bijzonder hoog zijn: van 64 tot 1000 exemplaren per hectare.
Lulworth Skipper
Mattscheckiger Braundickkopffalter
l'Hespérie actéon
gevlekt dikkopje
Adopaea acteon, Hesperia actaeon
Thymelicus: thumelikos is een koorlid in Griekse drama's. Het koor werd gevormd door de dansers en de naam heeft relatie met de levendige manier van vliegen van de vlinders.
acteon: Actaeon is de Griekse jager die Artemis verraste bij het baden en die door haar werd veranderd in een hert, waarna hij werd verslonden door zijn eigen opgehitste honden.
(Rottemburg, 1775)
Voorvleugellengte: 10-13 mm. Een klein lichtbruin tot geel dikkopje met een grijsachtige tint. Op de bovenkant van de vleugels bevindt zich nauwelijks enige tekening; alleen op de bovenkant van de voorvleugel bevindt zich een rij lichter gekleurde vlekken. Het mannetje heeft een zwarte geurstreep op de voorvleugel. Raadpleeg onze determinatiehulp voor meer details.
Tot 24 mm; naar beide uiteinden smal toelopend; lichaam groen met een licht afgezette donkergroene streep over het midden van de rug met aan weerszijden een lichte groenachtig gele streep; op beide flanken loopt een geelachtig witte band; de grote kop is bleek groenachtig bruin.
Kan moeilijk te onderscheiden zijn van de andere gele dikkopjes. Raadpleeg onze determinatiehulp voor meer details.
Er zijn waarschijnlijk vier oorzaken waardoor het dwergdikkopje niet meer in Nederland voorkomt:
Voor het herstel van de soort is het wenselijk dat het oppervlak kalkgrasland wordt uitgebreid. Het beheer van deze graslanden moet gevarieerd zijn, waarbij ook ruigere delen ontstaan met onder andere grote pollen gevinde kortsteel.
Extensieve begrazing met bijvoorbeeld schapen in de winter is een geschikte beheervorm. Wordt er gemaaid, dan moet een deel van de vegetatie worden ontzien. De rups overwintert namelijk vrij hoog in de pol.
Daarnaast kunnen veel mergelgroeven zodanig ingericht worden dat deze soort er kan leven. Door bijvoorbeeld de graslanden in de ENCI-groeve in de Sint-Pietersberg voor deze soort geschikt te maken, lijkt spontane hervestiging daar mogelijk. Ook andere mergelgroeven in Limburg kunnen na herinrichting tot leefgebied voor deze soort worden ontwikkeld.
Toekomst
Het dwergdikkopje zou weer in Nederland voor kunnen komen indien er in Zuid-Limburg een groot min of meer aaneengesloten gebied wordt ontwikkeld met onder andere ruig kalkgrasland.
In Nederland kwam het dwergdikkopje aan het begin van de 20e eeuw op vrijwel alle kalkgraslanden voor.
Het dwergdikkopje wordt in de literatuur vermeld als een honkvaste soort, maar vermoedelijk hebben alle waarnemingen op de zandgronden in het verleden betrekking op zwervers. Mogelijk zijn deze individuen afkomstig uit Duitsland.
Tot 1930 was het dwergdikkopje in Zuid-Limburg een vrij algemene vlinder. Daarna ging de soort achteruit en omstreeks 1965 was hij al zeer zeldzaam. De laatste populaties vlogen op de Bemelerberg (tot 1975) en in het Gerendal (tot 1981). Andere plaatsen waar de soort nog lange tijd voorkwam, zijn de Schiepersberg (tot 1967) en de Vrakelberg (tot 1963). Na 1981 zijn ook geen zwervers meer gezien.
De dichtstbijzijnde populatie bevindt zich op het Belgische deel van de Sint-Pietersberg. In Zuid-Europa en Groot-Brittannië is het voorkomen stabiel, maar in Centraal-Europa, waaronder Duitsland en België, is de soort in 25 jaar met 20-50% achteruitgegaan. Hij staat op de Waalse en op de Europese Rode Lijst.
Het dwergdikkopje bewoont een groot deel van Zuid- en Midden-Europa.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Droge en warme (kalk-)graslanden en dan met name de ruige gedeelten met grote pollen gevinde kortsteel.
Waardplant gevinde kortsteel. Ook bergdravik, kweek en duinriet
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting