Half mei-begin oktober in één langgerekte generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: augustus-mei. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in de grond.
Lesser Yellow Underwing
Breitflügelige Bandeule
la Suivante , la Hulotte
Agrotis comes, Triphaena comes, Triphaena adsequa, Triphaena prosequa
Volgeling is reeds lang in gebruik in tuinbouwkringen. Zie bij 'toelichting wetenschappelijke naam'.
Noctua: noctus, noctu is de nacht, 's nachts. Noctua is ook een uilensoort met kleine oortjes en gewijd aan Minerva. Of Linnaeus aan deze vogel dacht toen hij de naam gaf is onbekend; opvolgers legden wel dit verband. Deze naam werd ook de familieaanduiding, zowel in de wetenschappelijke naam als in het Nederlandse uilen. De essentie dient gezocht te worden in de nachtelijke leefwijze van deze vlinders.
comes: comes is een vriend, een makker en als Hübner het 'achtervleugelthema' van Linnaeus volgt, hetgeen zeer aannemelijk is, is het ook een onwettige vrouw, geheel als het Griekse woord heteira. Comes kan ook geïnterpreteerd worden als grote gelijkenis (Macleod).
Hübner, 1813
Voorvleugellengte: 16-21 mm. De kleur van de vrij brede voorvleugel is, evenals de intensiteit van de dwarslijnen en de rest van de tekening, zeer variabel. De grondkleur varieert van lichtbruin, vaak grijsachtig en soms groenachtig getint, via roodachtig bruin tot bijna zwart. De golflijn is meestal goed zichtbaar en is bij de voorrand van de vleugel soms enigszins verdikt tot een driehoekig vlakje, waarvan één zijde altijd vaag verloopt; er is dus nooit een scherp afgetekend zwart vlekje te zien. Op de oranjegele achtervleugel bevindt zich een donkere maanvormige middenvlek en langs de achterrand loopt een tamelijk smalle zwartachtige band.
Tot 50 mm; lichaam lichtbruin of grijsachtig bruin, soms met groene zweem, met okerkleurige spikkels; de achterste segmenten met een dubbele rij donkerbruine of zwarte, wigvormige vlekken over de rug, die op segment elf tot een donkere dwarsbalk wordt verenigd; onder de spiracula een brede, bleek geelachtig bruine lengteband; kop lichtbruin met donkerbruine strepen en spikkels.
Zie de zwartpuntvolgeling (N. orbona) en de kleine huismoeder (N. interjecta).
Kleine breedbandhuismoeder (Noctua janthina), open-breedbandhuismoeder (Noctua janthe), dubbelpijl-uil (Graphiphora augur), zwarte-c-uil (Xestia c-nigrum), trapeziumuil (Xestia ditrapezium), driehoekuil (Xestia triangulum), bruine zwartstipuil (Xestia baja), kooluil (Mamestra brassicae), kleine huismoeder (Noctua interjecta) en splinterstreep (Naenia typica).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Noord-Afrika (Marokko tot Libië), Europa (noordelijk tot Schotland, West-Noorwegen, Zuid-Zweden, Zuid-Finland, Estland) en Voor-Azië (oostelijk tot Iran). In West-Canada plm 1980 geïmporteerd bij Vancouver (Neil 1984) en uitgebreid tot Seattle en Washington USA (Troubridge, Fitzpatrick & Lafontaine 1992).
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting