Begin juni-half augustus in één generatie. De vlinders worden zelden gezien; soms zijn ze ´s morgens, net na het uitkomen, op wilgenstammen te vinden. Er is een feromoonpreparaat specifiek voor deze soort beschikbaar, maar de vlinders komen ook goed op het feromoon van de bananenmot (Opogona sacchari).
Rups: augustus-mei van het derde of vierde jaar. De rups overwintert gewoonlijk tweemaal. In het eerste jaar foerageert de rups dicht bij de grond in de wortel en verraadt zijn aanwezigheid door kleine hoopjes bruin houtpoeder aan de basis van de boom. In het tweede jaar gaan de rupsen dieper het wortelstelsel in. Ze maken een cocon boven het toekomstige uitkruipgat en zitten als pop dan ook ondersteboven. Let op oude uitkruipgaten en haksporen van spechten die proberen bij de rupsen te komen. Het resultaat van rupsenactiviteit is vaak te zien op gevelde wilgen.
Lunar Hornet Moth
Grosser Weiden-Glasflügler
valse hoornaarvlinder, zwartkopwespvlinder
Sphecia bembeciformis, Trochilia bembeciformis, Sesia bembiciformis, Sesia crabroniformis, Trochilium crabroniforme, Trochilium crabroniformis
Een aantal soorten binnen de Sesiidae-familie heeft veel gelijkenis met wespen vandaar dat zeven soorten binnen deze familie met wespvlinder worden aangeduid.
Deze soort heeft heldergele kraag achter de kop.
Sesia: ses is de vlinder of zijn rups. Linnaeus had de Sphinx in vier 'subfamilies' opgedeeld: 1) Legitimae alis angulatis; de pijlstaarten met gehoekte vleugels, 2) Legitimae alis integris; de pijlstaarten het 'hele' vleugels, 3) Legitimae alis integris; de pijlstaarten het 'hele' vleugels en die ook een anale pluim hebben en 4) Adscitae habitu & larva diversae; toegevoegde soorten, er anders uitziend en met andersoortige rupsen (Adscita en Zygaena). Fabricius noemde de derde groep Sesia en deze omvatte: de glasvleugelvlinders, de vlinders met een gelijkenis met andere insecten en de kolibrieachtige vlinders. De meeste kregen een naam waarin de gelijkenis met een ander insect werd duidelijk gemaakt. Latreille maakte de groep kleiner en liet er alleen de glasvleugelvlinders in toe. Nu is de naam slechts beperkt tot dit ene genus.
bembeciformis: bembex is een graafwesp en formis, forma is lijkt op.
(Hübner, 1806)
Voorvleugellengte: 15-19 mm. Kenmerkend zijn de zwarte kop, heldergele kraag op een verder hoofdzakelijk zwart borststuk
Lijkt sterk op de hoornaarvlinder (S. apiformis) en kan daar gemakkelijk mee verward worden. De hoornaarvlinder heeft echter twee gele 'epauletten' op de zwarte schouderdeksels en de gekraagde wespvlinder heeft een nagenoeg geheel zwart kop-borststuk met alleen een smalle gele kraag.
Bekijk de gedetailleerde verschillen met illustraties tussen de twee Sesia-soorten.
Frambozenglasvlinder (Pennisetia hylaeiformis), hoornaarvlinder (Sesia apiformis), populierenwespvlinder (Paranthrene tabaniformis), elzenwespvlinder (Synanthedon spheciformis), berkenglasvlinder (Synanthedon culiciformis), wilgenwespvlinder (Synanthedon formicaeformis), eikenwespvlinder (Synanthedon vespiformis), appelglasvlinder (Synanthedon myopaeformis), bessenglasvlinder (Synanthedon tipuliformis), klaverwespvlinder (Bembecia ichneumoniformis), wolfsmelkwespvlinder (Chamaesphecia tenthrediniformis) en schijn-wolfsmelkwespvlinder (Chamaesphecia empiformis).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Vrij algemeen. Er werd altijd gedacht dat het een zeer zeldzame soort was, totdat bij het grote publiek bekend werd hoe je de (sporen van) rupsen kon vinden en er een soortspecifiek feromoon werd ontdekt. Sindsdien nam het aantal waarnemingen hard toe en is de soort uit het gehele land bekend. RL: gevoelig.
Wijdverbreid in het hele land. De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Verbreid in gematigd- en Noord-Europa. In het westen en noorden van Ierland via Groot-Britannië, Scandinavië en de Baltische staten tot Noordwest-Rusland. Naar het zuiden via Centraal-Frankrijk en de Alpen tot Slovenië. Naar het oosten tot West-Oekraine en Wit-Rusland.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Diverse vochtige biotopen waar wilg groeit, zoals moerassen, open vochtige bossen, heiden, struwelen en steengroeven. Wilgen die het hele jaar door of gedurende de winterperiode met hun wortels in het water staan, worden niet gebruikt.
Diverse soorten wilg; in de duinen vooral kruipwilg.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting