Half juli-eind oktober in één generatie. De vlinders komen op smeer en op bloedende bomen; ze worden geregeld op licht aangetroffen en bezoeken bloemen van de vlinderstruik. Overdag verbergen ze zich in holle bomen, achter schors, in nestkasten of in gebouwen, vaak met meerdere exemplaren bij elkaar en soms samen met exemplaren van Amphipyra berbera.
Rups: april-juni. In tegenstelling tot de vlinders zijn de rupsen gemakkelijk te onderscheiden van die van Amphipyra berbera doordat de zijlijn onderbroken is en het puntje op het laatste segment geel gekleurd is. De verpopping vindt plaats in een cocon in de strooisellaag of in de grond. De soort overwintert als ei in een bastspleet.
Copper Underwing
Pyramideneule
la Pyramide , la Noctuelle du noyer
koperuiltje
Piramidevlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
De piramide is te vinden achterop het lijf van de rups, daar zit een kenmerkende puntvormige uitbouw.
Amphipyra: amphi is rond en pur is het vuur. Pickard en Treitschke vinden dat hiermee wordt aangeduid dat de vlinders op licht af komen. Spuler denkt dat het te maken heeft met de koperkleur van de achtervleugels.
pyramidea: pyramis is piramide, naar de conische bubbel op segment 8 van de rups. Linnaeus omschrijft deze met 'conico-gibba', conisch uitsteeksel.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 21-26 mm. De voorvleugel van deze forse uil, die uiterlijk zeer moeilijk te onderscheiden is van de schijn-piramidevlinder (A. berbera), heeft een bruine of bruinachtig grijze grondkleur met een donkere middenschaduw. Deze middenschaduw reikt soms bijna tot aan de lichte buitenste dwarslijn, die daardoor extra helder afsteekt. Ook de lichte ringvlek met de donkere kern valt doorgaans goed op. De binnenste dwarslijn is grof getand en eindigt bij de binnenrand van de vleugel in twee duidelijke V-vormige tanden. De buitenste dwarslijn is soms witter dan de binnenste. Aan de binnenzijde van de golflijn bevinden zich zwarte pijlvlekken. De bovenzijde van de achtervleugel is koperkleurig; de onderzijde is bij de binnenrandhoek eveneens koperkleurig en verder vooral strokleurig. Soms komen donkerbruine vlinders voor; deze hebben echter wel een lichte tekening. Het achterlijf is aan de basis meestal lichter gekleurd dan aan het uiteinde. De palpen zijn vanaf de voorkant bekeken langs de zijkanten donker en daartussen bevindt zich een lichte strook die over de onderzijde van alle segmenten loopt (zie de extra opmerking bij Meer over gelijkende soorten).
Tot 42 mm; lichaam plomp, bleek groenachtig blauw of helder groen; segment elf met een opvallende driehoekige bult met gele punt; over de rug een witte middenstreep met aan weerszijden een patroon van witte lijntjes en stippen; over de spiracula een witte lengtestreep; op de eerste twee segmenten wordt de gehele witte tekening geelachtig; kop lichtgroen met aan weerszijden een witte streep.
De tekening op de voorvleugel is bij de schijn-piramidevlinder (A. berbera) meestal iets doffer en minder scherp. Een belangrijk verschil betreft het middenveld van de voorvleugel: bij de piramidevlinder is de afstand tussen de centrale dwarslijnen langs de voorrand even groot als langs de binnenrand, terwijl het middenveld bij de schijn-piramidevlinder vanaf de voorrand richting de binnenrand duidelijk versmalt. Een ander kenmerk betreft de V-vormige tanden in de binnenste dwarslijn: bij de piramidevlinder zijn deze tanden ongeveer even groot; bij de schijn-piramidevlinder is de tand die het dichtst bij de binnenrand ligt groter, waardoor deze verder het middenveld in steekt. De ringvlek is bij de piramidevlinder over het algemeen kleiner en scherper getekend dan bij de schijn-piramidevlinder. Een ander betrouwbaar verschil bevindt zich op de onderzijde van de achtervleugel: bij de piramidevlinder eindigt de deels koperkleurige vleugelzoom vrij abrupt bij de smalle donkere dwarsband en bevindt zich langs de voorrand een duidelijke, scherp afgegrensde, grijsbruin bespikkelde strook; het lichte gedeelte langs de binnenrand en in de vleugelwortel steekt hierdoor duidelijk af. Bij de schijn-piramidevlinder strekt het koperkleurige veld zich vanuit de vleugelzoom langs de binnenrand van de vleugel uit richting de vleugelwortel en is de grijsbruine spikkeling meer gelijkmatig over de hele vleugel verspreid. Voor het onder Kenmerken genoemde verschil in de kleur van de palpen is het gebruik van een loep aan te bevelen.
Bij de grote piramidevlinder (A. perflua) contrasteert het donkere middenveld sterk met het lichtere wortel- en zoomveld, en is de buitenste dwarslijn scherp getand.
Schijn-piramidevlinder (Amphipyra berbera).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Heel Europa van de Middellandse Zee tot Noord-Ierland, Noord-Engeland, Zuid-Noorwegen, Midden-Zweden en Zuid-Finland. Naar het oosten Voor-Azië (zuidelijk tot Libanin en Irak), Midden-Azië tot Noordoost-China, Korea, de Koerilen en Japan. In dit oostelijke gebied moet waarschijnlijk met onnauwkeurigheden rekening worden gehouden i.v.m. gelijkende soorten als A. berbera, A. strigata (Fletcher, 1968) en A. monolitha (Guenée, 1852). Aan de hand van materiaal uit Zuid-Italië en Sicilië treedt hier ssp. cuprior (Fletcher, 1968) naar voren; de kleur van de achtervleugel zou een diepere koperkleur hebben.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting