Half mei-half oktober in drie generaties. De vlinders vliegen zowel overdag als vlak na de schemering; ze bezoeken bloemen, komen op licht en zijn gemakkelijk op te jagen.
Rups: juli-mei. De rups is vrijwel uitsluitend ´s nachts actief en verbergt zich overdag dicht bij de grond. De soort overwintert als rups en verpopt zich in een cocon tussen grashalmen.
Straw Dot
Seideneulchen
la Soyeuse
kleine grasuil
De grondkleur van dit kleine uiltje wordt omschreven als stro-kleurig.
Rivula: rivulus is een golf, mogelijk naar de duidelijk aanwezige postmediane lijn op de voorvleugel, die aan de golflijnjes van veel spanners doet denken. R. sericealis werd door Scopoli beschreven in Phalaena, de naam die de opvolgers van Linnaeus gebruikten voor de spanners plus de pyraliden.
Rivula kan ook betekenen: oeverbewonend, naar de betekenis van rivulus als beek/rivier/stromend water.
sericealis: sericeus is zijdeachtig, naar het glimmende oppervlak van de vleugels. De uitgang -alis omdat Scopoli dacht dat het een pyralide was.
(Scopoli, 1763)
Voorvleugellengte: 13-15 mm. De voorvleugel van deze kleine spinneruil is strokleurig met een bruine achterrand en bruine franje; afgevlogen exemplaren zijn lichter, soms bijna witachtig van kleur. Kenmerkend is de duidelijke middenvlek, die op het eerste gezicht bruin lijkt, maar die met een loep bekeken bij verse vlinders paars blijkt te zijn met twee zwarte stipjes. De kleur van de voorvleugel is enigszins variabel; vooral exemplaren van de tweede generatie zijn soms geelachtig bruin of lichtbruin en kleiner.
Te verwarren met de lijnvalkmot (Evergestis forficalis), een microvlinder uit de familie van de grasmotten (Crambidae); deze is echter groter en heeft meerdere schuine strepen op de vleugels.
De rups van het stro-uiltje kan worden verward met rupsen van de Evergestis-soorten die behoren tot de micronachtvlinders.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Zeer algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van Noord-Afrika via het Iberisch schiereiland tot in zuidelijk Scandinavië. Naar het oosten tot de Grote Oceaan. Ook in Griekenland (Hacker 1989), Klein-Azië en op enige eilanden van de Middellandse zee.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vochtige graslanden, moerassen, heiden en natte bospaden.
Diverse grassen, waaronder boskortsteel, gevinde kortsteel en pijpenstrootje.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bosbessnuituil
Hypena crassalis
tijgerbeertje
Setina irrorella
heidewitvlakvlinder
Orgyia antiquoides
geel grasbeertje
Coscinia striata
roodbandbeer
Diacrisia sannio
boogsnuituil
Herminia grisealis