Begin mei-half juni in één generatie. De mannetjes zijn snelle vliegers en vertonen territoriaal gedrag vanaf een tak of een hoge grasspriet. De vlinders voeden zich met nectar van onder andere braam en echte koekoeksbloem.
Rups: half juni-begin mei. De soort overwintert als volgroeide rups tussen samengesponnen grasbladeren. In het voorjaar vindt, na een zonnebad van een dag of tien, de verpopping plaats. Het kenmerkende vraatspoor van de rups bestaat uit twee schuin tegenover elkaar liggende halfronde gaten aan weerszijden van een grasspriet. De eieren worden afzonderlijk afgezet op de waardplant.
ei-afzet
De eitjes van het bont dikkopje worden afzonderlijk afgezet op de bovenkam van jonge bladeren van pijpenstrootje of hennegras. Vroeger leefde de soort in Zuid-Limburg op boskortsteel, misschien ook op gevinde kortsteel. Voordat het vrouwtje de eitjes afzet, voedt zij zich met nectar van kruiden op bloemrijke en beschutte plaatsen.
rups en verpopping
Direct na uitkomen spint de rups een kokertje van een grasspriet, waarin hij zich overdag verbergt. 's Nachts verlaat hij zijn koker om te eten. Als het blad rondom dit kokertje grotendeels is opgegeten, zoekt hij een andere stengel en spint opnieuw een schuilplaats. Rupsen eten alleen de groene bladeren. Ze groeien traag en zijn afhankelijk van een lange en aanhoudende groei van de waardplant. In het najaar leven de grotere rupsen vrij op de plant. Dan maken zij aan weerszijden van een grasspriet een inkeping, waardoor de plant geen voedingsstoffen meer naar de wortels kan verplaatsen en het voedselgehalte in de bladeren hoog blijft. Hierdoor komt het dat planten waarop rupsen leven aan het einde van het seizoen nog groen en voedselrijk zijn en onbezette planten helemaal verdord. Om te overwinteren spint de rups een stevig kokervormig hibernaculum van meerdere grasbladeren en verkleurt dan van lichtgroen naar lichtbruin, wat overeen komt met de verkleuring van het gras. Aan het begin van de lente verlaat hij zijn hibernaculum, en duurt het nog één à twee weken voordat hij zich verpopt. In deze periode zont de rups veel. Het blijkt dat rupsen die weinig zon hebben gehad dicht bij de grond verpoppen, terwijl rupsen die meer zonnewarmte hebben ontvangen dit aan de bovenkant van een oud blad doen.
vlinders
De vlinders voeden zich met nectar van verschillende planten, vooral braam en echte koekoeksbloem. Mannetjes verdedigen een territorium, meestal een beschutte, zonnige ruigte met enkele struiken. Vaak zit het mannetje op een hoge grasspriet of tak. Wanneer een ander mannetje het territorium binnenvliegt, verjaagt hij die met een spiraalvlucht, waarbij de vlinders wel 25 tot 30 meter ver kunnen vliegen. Meestal keert de territoriumbezitter daarna terug. Mannetjes zijn actieve vliegers en maken veel snelle en korte vluchten om een paringsbereid vrouwtje te vinden. Het aantal vlinders op de vliegplaatsen is hoog, circa 40 per hectare.
Chequered Skipper
Grosswegerichfalter, Gelbwürfeliger Dickkopffalter
l'Echiquier
dravik-dikkopje, geelgevlekt dikkopje
Carterocephalus paniscus, Pamphila palaemon
Carterocephalus: karteros is sterk en kephale is de kop: grote kop met ver uit elkaar staande antennes.
palaemon: Palaemon is de latere naam van Melicerta, zoon van Athamas en Ino. Toen Athamas gek werd en zijn familie probeerde te vernietigen, sprong Ino met de baby Melicerta op haar arm van een klif in zee. Poseidon (Neptunus) had medelijden met hen en veranderde ze in zeegoden, Melicerta onder de nieuwe naam Palaemon. De Romeinen beschouwden hem als de bewaker van de havens. Dit verhaal komt voor in de cantate Ino van Telemann.
(Pallas, 1771)
Voorvleugellengte: circa 13 mm. De bovenkant van de vleugels is donkerbruin met oranjegele vlekken.
Tot 23 mm; lichaam groen met donkergroene en witte lijnen, wordt voor de overwintering bleek geel; na de overwintering is het lichaam licht bruinachtig wit met rozeachtig bruine en witte lijnen op rug en flanken; de grote kop is aanvankelijk groen en wordt later lichtbruin.
Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola), geelsprietdikkopje (Thymelicus sylvestris) en spiegeldikkopje (Heteropterus morpheus).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Verdroging van bosgebieden, dichtgroeien van bospaden en open plekken.
Voor het behoud van deze soort is het gewenst dat:
Toekomst
Het bont dikkopje blijft ook in de toekomst waarschijnlijk een vrij zeldzame standvlinder.
Een vrij zeldzame standvlinder die vliegt in twee gescheiden gebieden: enerzijds Noord-Brabant en Midden-Limburg (inclusief een populatie bij Schinveld) en anderzijds het oostelijke deel van de Achterhoek en Twente.
Het bont dikkopje is weinig mobiel. Er zijn weinig waarnemingen bekend van trekkende exemplaren. Wel heeft de soort zich in de jaren negentig in West-Brabant uitgebreid; blijkbaar kan de soort afstanden van in elk geval enkele kilometers goed overbruggen. Daarnaast worden er zo nu en dan zwervende vlinders gevonden, bijvoorbeeld op het Leersumse veld.
In Nederland vloog het bont dikkopje aan het begin van de twintigste eeuw op grote delen van de zandgronden en in ZuidLimburg. In de periode tussen 1900 en 1930 ging de soort hard achteruit. Daarna herstelde hij zich licht tot eind jaren zestig, waarna de stand opnieuw verslechterde en de soort zelfs uit grote delen van Limburg en het gebied van de Gelderse IJssel verdween. Vanaf eind jaren zeventig is het voorkomen tamelijk constant. Sinds 1990 komt de soort in twee gebieden voor: enerzijds Brabant en (vooral Midden-)Limburg en anderzijds het oosten van de Achterhoek en Twente. Vanaf 1993 breidt de soort zich enigszins uit richting West-Brabant; met name in de omgeving van Zundert zijn enkele nieuwe vliegplaatsen ontdekt. Het bont dikkopje is tegenwoordig een vrij zeldzame standvlinder.
Op Europese schaal is het bont dikkopje niet bedreigd en in veel landen is het voorkomen stabiel. Uit tien landen wordt echter een achteruitgang gemeld en de vlinder staat op de Vlaamse, Waalse en Britse Rode Lijst; in Duitsland is hij bijna bedreigd.
Het bont dikkopje komt voor van Schotland tot Japan en Noord-Amerika en van Scandinavië tot Noord-Spanje. In grote delen van Noordwest-Europa en Zuid-Europa ontbreekt hij.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
De resultaten uit het Landelijk Meetnet Vlinders laten schommelingen in de aantallen bont dikkopjes in Nederland zien, waarbij de soort rond 2010 wat talrijker was dan tegenwoordig.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vochtige, grazige vegetaties langs bosranden en bospaden.
Het bont dikkopje leeft op de overgang van vochtige graslanden naar vochtige bossen, zoals open plekken en brede bospaden in elzenbroekbossen, langs sloten grenzend aan bossen of houtwallen en bij vennen aan de rand van struweelrijke heide. De biotoop is vrij zonnig maar beschut en meestal kleiner dan een hectare. In het algemeen worden waardplanten gebruikt die tot een meter uit de bosrand staan of op een open en vrij vochtige, grazige en schaduwrijke plaats in het bos groeien. Omdat de rups zo lang op de waardplant aanwezig is, dient een deel van de grazige vegetatie in de winter te blijven overstaan. Ook mogen de planten niet te vroeg verdorren, bijvoorbeeld door verdroging.Vroeger leefde het bont dikkopje, net als nu nog in delen van België, in kalkgraslanden nabij bosranden.
Waardplanten vooral pijpenstrootje, hennegras en kortsteel spp.
groot dikkopje
Ochlodes sylvanus
bont dikkopje
Carterocephalus palaemon
kommavlinder
Hesperia comma
witgezoomd spikkeldikkopje
Pyrgus carthami
rood spikkeldikkopje
Pyrgus cirsii
geelsprietdikkopje
Thymelicus sylvestris