Begin juni-eind augustus in één generatie. Dat is een opmerkelijk lange periode voor een vlinder die in één generatie vliegt. De vlinders leven dan ook lang, zo'n 30 dagen en komen verspreid over een lange periode uit. Op zonnige dagen zijn in een bepaald gebied soms honderden vlinders te zien die even boven het gras uithuppen en vervolgens weer snel verdwijnen.
De uiterste data waarop een vlinder is waargenomen zijn 17 april en 13 november.
Rups: half augustus-eind juni. De soort overwintert als jonge of halfvolgroeide rups, verscholen in een graspol; bij zacht winterweer komen de rupsen soms tevoorschijn om te foerageren. De verpopping vindt plaats in een zijden spinsel aan de waardplant, vrij laag boven de grond.
ei-afzet
Het vrouwtje zoekt laag en zigzaggend boven de vegetatie naar een plaats om de eitjes af te zetten, meestal een plek waar de vegetatie wat lager is - waarna ze op een stengel of grasspriet landt. Hierna loopt ze naar een graspol en buigt het achterlijf naar voren totdat het voor de kop uitsteekt. Vervolgens wordt een eitje op een spriet afgezet of het wordt afgeschoten. Daarnaast is waargenomen dat vrouwtjes eitjes vliegend boven een hoge vegetatie laten vallen. Het eitje kan dan aan een blad blijven plakken. De eitjes worden over een vrij lange periode afgezet.
rups en verpopping
De rupsen overwinteren jong tot halfvolgroeid, verborgen in een graspol en gaan bij hogere temperaturen tijdens de winterperiode door met eten. De poppen hangen met een zijden spinsel aan de waardplanten, vrij laag boven de grond.
vlinders
De vlinders verschijnen verspreid over een lange periode, de eerste in juni. Zij voeden zich met nectar van vele kruiden en struiken, onder andere kale jonker en akkerdistel. Het aantal individuen op de vliegplaatsen is doorgaans zeer hoog, zo´n 62 tot 326 of zelfs 1000 individuen per hectare. Op zonnige dagen zijn boven een bepaald gebied soms honderden vlinders te zien die even boven het gras uithuppen en vervolgens weer verdwijnen. Langere afstanden vliegt het bruin zandoogje daarentegen in een rechte lijn.
Mannetjes verschijnen tot twee weken eerder dan vrouwtjes. Mannetjes bezetten een territorium en houden vanaf een vaste plaats korte vluchten of ze patrouilleren door met een langzame vlucht laag boven de vegetatie te vliegen. Ze achtervolgen ook andere vlinders en landen soms zelfs op dode, bruine bladeren. Wanneer een vrouwtje is gevonden, volgt een korte balts waarbij het mannetje zijn partner omgeeft met een speciale geur, die wel wordt omschreven als de geur van 'vieze sokken' of een 'oude sigarendoos'. Het vrouwtje wordt hierdoor paringsbereid en landt op de vegetatie, waarna de paring plaatsvindt. Vrouwtjes paren op de eerste actieve dag van hun leven en paren zelden een tweede keer.
Meadow Brown
Grosses Ochsenauge
Le Myrtil
Epinephele jurtina, Epinephele janira, Satyrus janira
Maniola: maniola is een verkleinwoord van Mania of Manes, de zielen van de verlatenen. Schrank wil aangeven dat ook deze plezierig aandoende vlindersoort zijn schaduwzijde heeft en beschouwt ze als bewoners van verborgen krochten in tegenstelling tot de vlinders van het Pierisgeslacht, die wit zijn en in plezieriger omstandigheden thuishoren.
jurtina: het woord jurtina bestaat helemaal niet en is mogelijk een foute schrijfwijze van Jurturna, de naam van een geneeskrachtige bron vlakbij Rome. Linnaeus beschouwde mannetje en vrouwtje als verschillende soorten. Jurtina was het vrouwtje en lager op de lijst, op dezelfde pagina staat het mannetje als janira. Janira was een van de Nereïden, een nimf van de Middellandse Zee. Linnaeus zegt wel dat deze soorten veel op elkaar lijken en omschrijft de verschillen; jurtina zou een grassoort zijn en janra een bosvlinder. Vroeger had jarina de voorkeur, maar jurtina heeft nu de prioriteit.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 21-28 mm. Bij het mannetje is de bovenkant van de voorvleugel bruin met een ongekernde zwarte oogvlek in de vleugelpunt. Het vrouwtje heeft op de bovenkant van de voorvleugel een opvallend oranje veld met een meestal witgekernde zwarte oogvlek. De bovenkant van de achtervleugel is bruin.
Tot 25 mm; naar de staart versmald; lichaam geelachtig groen op de rugzijde en donkergroen naar beneden, overdekt met vrij lange witte haartjes; onder de spiracula een geelachtig witte lengtestreep; staartjes met witachtige uiteinden; ronde kop blauwachtig groen.
Bij het oranje zandoogje is de bovenkant van de achtervleugel oranje met een bruine rand.
Argusvlinder (Lasiommata megera), bont zandoogje (Maniola jurtina) en dambordje (Melanargia galathea).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Voor deze vlinder zijn geen speciale beschermingsmaatregelen nodig, maar plaatselijke beheermaatregelen kunnen bevorderlijk zijn. Te denken valt aan extensieve begrazing of gefaseerd maaien waarbij de ruigere graslanden behouden blijven. De meest geschikte maaitijdstippen bij een gefaseerd maaibeheer zijn midden juni of eind augustus. In de maanden juli en augustus is een groot nectaraanbod van belang. Een meer ecologisch groenbeheer in de stad, waarbij gestreefd wordt naar overstaande kruidenrijke vegetaties, heeft een positief effect op het voorkomen.
Toekomst
Vermoedelijk blijft het bruin zandoogje een zeer algemene standvlinder.
Een algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt.
Het bruin zandoogje is een mobiele vlinder. Uit onderzoek blijkt dat individuen die enige tijd werden gevolgd soms meer dan zeshonderd meter van hun leefgebied wegvlogen en er zijn aanwijzingen dat er nog grotere afstanden kunnen worden afgelegd. Ook de snelle kolonisatie van Flevoland wijst op een goede mobiliteit.
In Nederland is het verspreidingsgebied de afgelopen eeuw nauwelijks gewijzigd. De soort komt verspreid over het hele land voor, maar is in delen van de Betuwe, Noord-Brabant en Noord- en Zuid-Holland wat schaarser. De oorzaak hiervan is onbekend. Het is een algemene standvlinder en de soort waarvan waarnemers de meeste individuen doorgeven.
Op Europese schaal is het bruin zandoogje niet bedreigd. Over het algemeen is het voorkomen van de soort stabiel.
Het bruin zandoogje komt voor van Ierland tot de Oeral en Noord-Iran en van Zuid-Scandinavië tot Noord-Afrika.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Uit het Landelijk Meetnet Vlinders blijkt dat de aantallen van het bruin zandoogje stabiel zijn.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral ruigere graslanden en ruigten met structuren in het landschap zoals houtwallen, hagen, bermen of slootkanten; ook landbouwgebieden, stedelijk groen en braakliggende terreinen.
Waardplanten zijn diverse grassen, waaronder grote vossenstaart, gewoon reukgras, kropaar, ruwe smele, kweek, rood zwenkgras en engels raaigras.
Struisgras
Agrostis
Kortsteel
Brachypodium
Kropaar
Dactylis
Smele
Deschampsia
Kweek
Elytrigia
Zwenkgras
Festuca
Raaigras
Lolium
Timoteegras
Phleum