Eind juni-begin september in één generatie. De vlinders voeden zich met nectar uit verschillende kruidachtige planten of met vocht uit uitwerpselen.
De uiterste data zijn 29 juni en 12 september.
Rups: eind april-half juni. De soort overwintert als ei.
De eitjes worden gelegd op de houtige delen van de waardplant in of nabij de strooisellaag, soms zelfs op strooisel of stenen nabij de waardplant. Het aantal individuen op de vliegplaatsen, dat betreffen dus vooral buitenlandse kalkgraslanden, kan bijzonder hoog zijn, ca 16 tot 1000 exemplaren per hectare. De vlinders drinken nectar uit kruiden of vloeistoffen uit uitwerpselen.
Chalk-hill Blue
Silbergrüner Bläuling
l'Argus Bleu Nacré
kalkblauwtje, paardenhoefklaver-blauwtje
Polyommatus coridon, Lycaena coridon
Coridon: Corydon is de naam van een schapenhoeder in de Eclogues van Virgilius.
Polyommatus: poluommatos betekent veelogig, hetgeen op Argus slaat. Van oorsprong was dit de familienaam voor alle blauwe vlinders.
(Poda, 1761)
Voorvleugellengte: circa 17 mm. De bovenkant van de vleugels van het mannetje is licht grijsachtig blauw met brede zwarte randen; het vrouwtje is bruin en zelden blauw bestoven. De franje is geblokt. De onderkant van de vleugels is bij het mannetje witgrijs. Bij het vrouwtje is de onderkant van de voorvleugel lichtbruin en die van de achtervleugel donkerbruin.
Tot 16 mm; vrij dik, naar de uiteinden versmald en afgeplat naar de randen; lichaam groen met twee gele lengtebanden over de rug en onder de zwarte spiracula een dubbele gele streep; kop glimmend zwart, in het lichaam teruggetrokken.
Het bleek blauwtje is een sinds 1959 verdwenen onregelmatige standvlinder, waarvan vooral zwervers werden gezien in Zuid-Limburg en het Maasdal. Na 1990 is de soort slecht vijfmaal in Nederland waargenomen.
Het bleek blauwtje werd tot de trekvlinders gerekend. Overigens zijn het vooral de mannetjes die trekken; dieren die in Nederland zijn gezien, zijn dan ook overwegend mannetjes.
Populatie in Limburg
In Nederland vloog hij tot 1959 in grotere aantallen langs een spoorlijn (het miljoenenlijntje) nabij Landgraaf (Limburg). Voor de aanleg van deze spoorlijn is kalkrijke grond uit Duitsland gebruikt waarop paardenhoefklaver groeide. Op deze plaats is de soort diverse jaren achtereen gezien, ook vrouwtjes die eitjes afzetten en er is een rups gevonden. Voor de aanleg van een weg is deze grond weer afgegraven en daarmee is het bleek blauwtje uit Nederland als onregelmatige standvlinder verdwenen.
Zwervers
Daarnaast zijn veel zwervende vlinders gevonden. De eerste waarneming dateert uit augustus 1859 bij Nijkerk. Tot 1990 zijn er bijna driehonderd zwervers gezien en in het verleden rekende men de soort tot de trekvlinders. Goede jaren met meer dan tien individuen waren 1906, 1921, 1925, 1951, 1952 en 1953. In enkele jaren zijn er zelfs meer dan twintig vlinders gezien; 1963 was een topjaar met vijftig meldingen. Al deze waarnemingen staan maar gedeeltelijk op de kaart; de gegevens van het trekvlinderonderzoek zijn helaas verloren gegaan. Zo staan er in het bestand dat voor de verspreidingskaartjes is gebruikt, maar 10 waarnemingen uit 1963. De meeste waarnemingen komen uit het Maasdal en Zuid-Limburg. Sinds 1963 is de soort veel zeldzamer geworden en na 1990 zijn er slechts vijf waarnemingen, waarvan één uit Noord-Brabant (Breda 29 augustus 1996) en vier uit Zuid-Limburg (Landgraaf 15 augustus 1993, Sint-Pietersberg 27 juli, 30 juli en 31 juli 1994). De vlinders van de Sint-Pietersberg vlogen van zuid naar noord en er leek sprake van een gerichte trek. De dichtstbijzijnde vliegplaatsen liggen in de Eifel en Wallonië.
Het bleek blauwtje gaat in Wallonië, Duitsland en Groot-Brittannië achteruit. In Wallonië is hij zeldzaam, in Duitsland staat hij op de Rode Lijst.
Het bleek blauwtje komt in een groot deel van Midden- en Zuid-Europa voor.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Open kalkgraslanden.
Waardplanten paardenhoefklaver en bont kroonkruid.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
eikenpage
Favonius quercus
pruimenpage
Satyrium pruni
rode vuurvlinder
Lycaena hippothoe
pimpernelblauwtje
Phengaris teleius
bruin blauwtje
Aricia agestis
boomblauwtje
Celastrina argiolus