gevlekte winteruil Conistra rubiginea

Familie

uilen (NOCTUIDAE)

Zeldzaamheid

Vrij algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en lokaal in de duinen; elders af en toe een waarneming.. RL: niet bedreigd.

Rode lijst

niet bedreigd

Meer foto's

Terug naar boven ^

Levenswijze

Vliegtijd en gedrag

Half september-half november en na de overwintering van februari-eind april in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen van klimop, wilg en sleedoorn.

Levenscyclus

Rups: april-juni. De rups foerageert op de bladeren van de waardplant; oudere rupsen laten zich mogelijk uit de boom op de grond vallen om te eten van afgevallen bladeren. De rups is, in tegenstelling tot de rupsen van andere Conistra-soorten, sterk behaard. Dit zou te maken kunnen hebben met een relatie met mieren, waarover al sinds de 19e eeuw gespeculeerd wordt, maar waarover nog geen zekerheid bestaat; de haren zouden daarbij een beschermende functie hebben. De soort overwintert als vlinder.

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Dotted Chestnut

Duitse naam

Rost-Wintereule

Synoniemen

Orrhodia rubiginea, Dasycampa rubiginea

Meer

Toelichting Nederlandse naam

De winteruilen overwinteren als vlinder.
De voorvleugels van deze winteruil zijn opvallend gevlekt.

Meer over Nederlandse namen

Toelichting wetenschappelijke naam

Conistra: konistra is een plaats met veel stof, een arena. Dit wijst op de spikkels op de vleugels, vooral bij C. rubiginea.
rubiginea: robigo, rubigo is de kleur van roest, naar de grondkleur van de voorvleugels.

Auteursnaam en jaartal

(Denis & Schiffermüller, 1775)

Herkenning

Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: 15-17 mm. Door het bonte patroon van donkere vlekken en stippen op de bruinachtig gele of oranjerode voorvleugel is deze uil goed te onderscheiden van andere Conistra-soorten. De achtervleugel is bruinachtig grijs. De vleugels worden in een vlak boven het achterlijf gehouden, vaak ver over elkaar geschoven.

Kenmerken rups

Tot 40 mm; kop en lichaam overdekt met fijne, rooodachtig bruine haartjes; lichaam zacht, bruin of grijs, naar de rug toe donkerder; over de rug een rij vierkante, zwarte vlekken; nekschild op segment één zwart; kop glimmend zwart.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.

Habitat

Vooral bossen; ook heiden of weidegrond met voldoende bomen en dichte struwelen.

Planten

Diverse loofbomen, waaronder appel, pruim, sleedoorn en wilg; oudere rupsen eten ook van diverse kruidachtige planten, waaronder paardenbloem.

Waardplant

Appel
Malus

Sleedoorn
Prunus

Braam
Rubus

Wilg
Salix

Paardenbloem
Taraxacum

Tijdschriften

Soorten uit dezelfde familie uilen (NOCTUIDAE)

oostelijke monnik
Cucullia fraudatrix

moeras-grasuil
Lateroligia ophiogramma

zandstofuil
Caradrina selini

steenrode grasuil
Apamea lateritia

trapeziumuil
Xestia ditrapezium

variabele w-uil
Lacanobia suasa

Alle soorten uit deze familie