Half februari-half mei in één generatie. De vlinders komen op licht en gaan daarbij vaak op boomstammen of paaltjes in de buurt van de lichtbron zitten; ze kruipen vaak weg onder het laken als daarmee gevangen wordt. De vlinders bezoeken wilgenkatjes en komen ook op smeer.
Rups: april-juli. De rups foerageert ´s nachts en rust overdag meestal op een boomstam. De soort overwintert als pop in een stevige cocon in de grond. De eieren worden afzonderlijk afgezet op een stengel van de waardplant.
Early Grey
Geissblatteule
la Noctuelle aréolée
Dichonia areola, Xylocampa lithoriza
De enige waardplant van deze uil is kamperfoelie.
Xylocampa: xulon is hout en kampe is een rups. Verwijzend naar het cryptische uiterlijk van deze rups die veel weg heeft van een twijg.
areola: areola is een kleine oppervlakte afgebakend door lijnen, aldus verwijzend naar de donker geringde vlekken.
(Esper, 1789)
Voorvleugellengte: 15-18 mm. De zwartachtig grijze voorvleugel heeft een uitgebreide asgrijze marmering en een ruw korrelig uiterlijk. Karakteristiek is de tekening in het middenveld die bestaat uit een lichte ringvlek en een gedeeltelijk daarmee versmolten ’tweede ringvlek’; deze laatste is vaak weer verbonden met de lichte niervlek. Sommige exemplaren zijn tamelijk donker van kleur. Andere hebben een rozeachtige gloed, vooral in de franje, maar soms ook op de rest van de voorvleugel.
Tot 40 mm; slank, versmald naar beide uiteinden; lichaam okerkleurig tot lichtgrijs met over de rug een lichtbruine tot witachtige middenstreep, die op segment zeven door een vierkante, zwartachtige vlek wordt onderbroken; witte vlekjes met zwarte rand; onder de spiracula een lichte lengteband; kop lichtgrijs of bruin.
Algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland; wordt ook daarbuiten af en toe waargenomen, vooral in Zeeland. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land, maar doorgaans waargenomen in lage aantallen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van het Iberisch schiereiland naar het noorden tot Noord-Ierland, Midden-Engeland, Denemarken, Zuid-Noorwegen, Zuid- en West-Zweden. Naar het oosten tot Mecklenburg-Voorpommeren, Thüringen, Noord-Beieren, Oostenrijk (Karintië) en de Oekraïne. De populaties uit Noord-Amerika die vroeger bij areola ingedeeld waren, behoren nu tot een zelfstandige soort X. mustapha (Oberthür, 1910).
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Loofbossen, struwelen en tuinen.
Kamperfoelie.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
bleke grasuil
Mythimna pallens
spitsvleugelgrasuil
Mythimna straminea
variabele worteluil
Euxoa cursoria
grote bosbesuil
Eurois occulta
gewone grasuil
Luperina testacea
lisdoddeboorder
Nonagria typhae