Half mei-half juli in één generatie. Het mannetje komt op licht, het vrouwtje is bij warm weer soms aan het eind van de middag actief.
Rups: juni-april. De volgroeide rups overwintert in een stevig spinsel op of in de grond. In het voorjaar is de rups nog een korte periode actief en in april vindt de verpopping plaats in een cocon op of in de strooisellaag.
Marsh Moth
Wiesen-Staubeule
l'Hydrille des marais
Hydrilla pallustris, Hydrilla palustris, Athetis palustris, Hydrillula palustris
Moerasspirea is een belangrijke waardplant van deze uil.
Athetis: athetos is zonder vaste woon- of verblijfplaats; een afwijkend genus waar moeizaam een plekje voor gevonden kon worden in de hele systematiek.
pallustris: een schrijffout van palustris is behorend bij het moeras, naar de habitat van dit genus.
(Hübner, 1808)
Voorvleugellengte: ♂ 15-16 mm, ♀ 9-11 mm. Het mannetje van deze uil heeft een relatief smalle en afgeronde vleugel met een reebruine tot grijsachtige grondkleur. De niervlek en de enigszins langwerpige ringvlek zijn klein, donker en goed zichtbaar. Het vrouwtje is veel kleiner en heeft een donkerbruine voorvleugel met een bij de vleugelwortel sterk gebogen voorrand. De niervlek is goed zichtbaar, maar de ringvlek is vaag of afwezig. Zowel het mannetje als het vrouwtje hebben een kenmerkende manier van voortbewegen. Het mannetje is opvallend licht gebouwd en komt stuntelig fladderend op licht aanvliegen; het vrouwtje kan nauwelijks vliegen, maar wel snel lopen, ongeveer op dezelfde manier als een kever.
De gewone stofuil (Hoplodrina octogenaria) en de egale stofuil (Hoplodrina blanda) zijn steviger gebouwd en hebben een grotere niervlek. De zuidelijke stofuil (Hoplodrina ambigua) heeft net als de moerasspirea-uil een opvallend witte achtervleugel, maar heeft grotere, licht omlijnde uilvlekken op de voorvleugel. De huisuil (Caradrina clavipalpis) heeft donkere vlekjes langs de voorrand. Zie ook de bleke stofuil (A. gluteosa).
Zeer zeldzaam. Een soort waarvan verspreid over het land slechts enkele recente waarnemingen bekend zijn. RL: ernstig bedreigd.
Verdwenen. Voor 1980 gemeld uit Luxemburg.
In Europa van Midden-Spanje, Zuid-Italië en Joegoslavisch Macedonië in het zuiden tot Zuidoost-Engeland, Midden-Noorwegen, Noord-Zweden, Noord-Finland en Karelië in het noorden maar meestal zeer lokaal. In Azië: de Kaukasus, de Oeral, Midden- en Noord-Azië, Siberië, Mongolië tot Kamtsjatka en Japan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Moerassen, natte weilanden en hooilanden.
Moerasspirea, smalle en grote weegbree en mogelijk andere kruidachtige planten.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting