Begin mei-half juni in één generatie; soms een tweede partiële en veel kleinere generatie van eind juli-eind augustus. De vlinders worden zelden nectardrinkend waargenomen; de meeste waarnemingen betreffen zonnende exemplaren op open plekjes tussen de vegetatie.
De uiterste data waarop vlinders zijn gezien, zijn 15 april en 24 september.
Rups: begin juni-begin mei. De soort overwintert als volgroeide rups in een soort koker van samengesponnen bladeren. In het voorjaar vindt de verpopping plaats in een losse cocon laag in de vegatatie.
ei-afzet
Een vrouwtje dat op zoek is naar een geschikte afzetplaats voor de eitjes vliegt laag boven de grond. Meestal legt ze het eitje op een jonge, maar toch forse plant die op een open plek tussen een lage vegetatie of op kale grond groeit. Er wordt één eitje afgezet op de bovenzijde van een blad aan de top van de plant.
rups en verpopping
De jonge rups spint twee of drie bladeren van de waardplant met zijden draden samen en voedt zich daarin met de bovenzijde van het blad. Zodra hij te groot is voor zijn koker, maakt hij een nieuwe. De volgroeide rups spint enkele bladeren van de waardplant bijeen tot een hibernaculum waarin hij overwintert. In het voorjaar verpopt de rups zich - zonder eerst te eten - in een los gesponnen cocon laag in de vegetatie.
vlinders
De eerste vlinders vliegen al eind april. Het aantal individuen op de vliegplaatsen is vrij hoog, circa 4 tot 16 individuen per hectare. Vlinders worden slechts zelden nectardrinkend waargenomen. Als ze al bloemen bezoeken, zijn dat laagbloeiende kruiden zoals rolklaver, kruipend zenegroen of slangenkruid. ´s Avonds of bij slecht weer rusten ze met de voorvleugels volledig over de achtervleugels heen gevouwen. Mannetjes verschijnen ongeveer een week eerder dan vrouwtjes en zitten soms met diverse individuen bijeen op open plekjes tussen de vegetatie. Zij zonnen dan met gespreide vleugels of zuigen vocht op van bijvoorbeeld mest of vochtige aarde. Mannetjes bezetten doorgaans een territorium en wachten tot een vrouwtje langsvliegt. In het voorjaar zitten mannetjes op de open grond te wachten; in de (warmere) zomers zoeken ze juist hogere uitzichtspunten op zoals (uitgebloeide) bloemhoofdjes.
Dingy Skipper
Dunkler Dickkopffalter, Kronwicken-Dickkopffalter
Le Point de Hongrie
donker dikkopje
Thanaos tages, Nisoniades tages, Syrichtus tages
Erynnis: de Erynyes (Erynnes) of Furies die boosdoeners kwelden door ze telkens te achtervolgen. Deze naam verwijst naar het rusteloos vliegen van de vlinders alsof ze permanent worden opgejaagd door goddelijke wrekers.
tages: Tages is de naam van een jongen die de wijsheid van een oude man bezat en die plotseling tevoorschijn kwam om de Etrusken in te wijden in de kunst van het voorspellen. Zijn woorden werden opgetekend in het boek van Tages.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: circa 13 mm. De bovenkant van de vleugels is bruin met vage, grijze vlekken en stippen. De onderkant is vrijwel egaal lichtbruin.
Tot 18 mm; een tamelijk forse rups; lichaam naar de uiteinden smal toelopend, groen, soms met een lichtbruine zweem, over het midden van de rug een donkergroene streep; kop purperachtig zwart.
Zie het kaasjeskruiddikkopje.
Er zijn drie redenen waarom het bruin dikkopje op zoveel plaatsen is verdwenen:
Betere bescherming huidig leefgebied
Voor het behoud is het noodzakelijk dat het huidige leefgebied beter wordt beschermd en vergroot. Verdere inspoeling van meststoffen, zoals bij Eys, moet worden voorkomen. Door aankoop van de aangrenzende percelen kan deze verrijking tegen worden gegaan en kan de bestaande populatie groeien. Ook zal een verbinding tussen de twee resterende vliegplaatsen moeten worden gerealiseerd. De huidige vliegplaatsen zijn omgeven door intensief gebruikt agrarisch land, waardoor uitwisseling nauwelijks mogelijk is. In het buitenland is gebleken dat de soort stroken kruidenrijke en schrale graslanden als verbindingsbaan gebruikt.
Uitbreiding areaal kalkgrasland
Daarnaast is uitbreiding van het areaal kalkgrasland dringend gewenst. Het beheer van deze graslanden moet ten dele gericht zijn op het behouden of laten ontstaan van een open vegetatiestructuur. Dit kan door jaarlijks te maaien (in de tweede helft van juni en gefaseerd) of door extensieve begrazing (waarbij ten minste 10-25% van de vegetatie in de winter blijft overstaan).
Toekomst
Indien er geen concrete maatregelen worden genomen, zal het bruin dikkopje op termijn wellicht verdwijnen.
Een uiterst zeldzame standvlinder die in ons land zeer sterk achteruit is gegaan. In het begin van de twintigste eeuw was het bruin dikkopje vrij algemeen op veel zandgronden verspreid over het land. Sinds 1960 komt het bruin dikkopje alleen nog voor in Limburg en op dit moment zijn er nog slechts enkele kalkgraslandjes in Zuid-Limburg waar deze soort wordt waargenomen.
Het bruin dikkopje is een honkvaste vlinder, maar is wel in staat kleine afstanden te overbruggen. Zo is de Sint-Pietersberg hoogstwaarschijnlijk bereikt door zwervende individuen die afkomstig zijn van een populatie op enige kilometers afstand in België.
In Nederland was het bruin dikkopje tot omstreeks 1920 een vrij algemene vlinder die vloog op veel van de zand-, löss- en kalkgronden. Tussen 1920 en 1930 verdween de soort op veel plaatsen, waarna de stand zich stabiliseerde. Omstreeks 1960 verslechterde de stand opnieuw en de laatste melding buiten het Mergelland dateert van 1973. Vanaf dan wordt de soort alleen nog op de kalkgraslanden van Zuid-Limburg gevonden. Na 1985 is hij nog maar op twee plaatsen gevonden: nabij Eys en nabij Colmont. Beide populaties zijn bijzonder klein en vaak worden niet meer dan 10 vlinders per jaar gezien. Recent heeft de soort zich gevestigd op de Sint-Pietersberg en in de groeve 't Rooth, waarmee hij vier populaties in Nederland heeft. Het bruin dikkopje is op dit moment een uiterst zeldzame standvlinder.
Op Europese schaal is het bruin dikkopje niet bedreigd. Over het algemeen is het voorkomen stabiel, hoewel uit negen van de 36 landen waar de soort voorkomt een achteruitgang wordt gemeld. De soort staat op de Waalse Rode Lijst en in Duitsland staat hij in de categorie bijna bedreigd. Voor Vlaanderen staat hij als verdwenen op de Rode Lijst, maar recent zijn er weer populaties langs het Albertkanaal.
Het bruin dikkopje komt voor van Ierland tot China en van Midden-Scandinavië en Schotland tot Spanje en Italië. Europa vormt een belangrijk deel van het verspreidingsgebied.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
De resultaten uit het Landelijk Meetnet Vlinders voor het bruin dikkopje zijn te onzeker om daaruit conclusies te trekken.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Het bruin dikkopje kan zowel in droge als vochtige graslanden leven, als de vegetatie maar laag en open is. Voorbeelden zijn open schrale kruidenrijke graslanden in heiden of nabij bossen op zand- en kalkgrond. Tegenwoordig is de soort beperkt tot droog en schraal kalkgrasland op zuidhellingen, met een lage, kruidenrijke vegetatie en hier en daar met een kale bodem.
Waardplanten: gewone rolklaver; soms moerasrolklaver, bont kroonkruid of paardenhoefklaver.