Half juni-half augustus in één generatie. De mannetjes komen op licht; de vrouwtjes kunnen ´s nachts rustend op riet worden aangetroffen.
Rups: eind augustus-juni. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in een losse grijze cocon in een rietstengel.
Small Dotted Footman
Schilf-Flechtenbärchen
la Lithosie obtuse
De aanduiding beertje heeft deze soort gemeen met de kleinere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
Dit beertje is iets kleiner dan het muisbeertje.
Pelosia: pelos is klei, naar de bruingrijze kleur van de vijf soorten die Hübner in dit genus onderbracht.
obtusa: obtusus is bot, stomp; naar de afgeronde vorm van de vleugels.
(Herrich-Schäffer, 1852)
Voorvleugellengte: 12-14 mm. Dit beertje lijkt enigszins op het muisbeertje (P. muscerda), maar de voorvleugel is korter en bruiner. Onderscheidende kenmerken zijn de gebogen voorrand en de manier waarop de kleine zwarte stippen in een soort V-vorm op de vleugel liggen.
Zie het muisbeertje (P. muscerda).
Muisbeertje (Pelosia muscerda).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Vrij zeldzaam. Komt vooral voork in vochtige gebieden met rietvegetatie in Friesland, de kop van Overijssel, Zuid-Holland en Noord-Brabant; elders af en toe een waarneming. RL: niet bedreigd.
Zeer zeldzaam. Beperkt tot enkele vindplaatsen aan de noordgrens van Antwerpen en Limburg.
De soort staat als Kwetsbaar op de Rode Lijst van Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
Over de verbreiding is nog heel weinig bekend. Areaalovereenkomsten met P. muscerda zijn veelal terug te voeren op de grote gelijkenis van deze twee soorten. Speyer & Speyer (1858) noemen deze soort nog niet (bestond pas zes jaar). Staudinger & Rebel (1901) noemen Midden-Italië, Zuid-Duitsland, Zuid-Hongarije, Galicië, het Wolgagebied en Armenië, Forster (1960) voegt daar aan toe: Nederland, Denemarken, Pommeren, Meckelenburg, Brandenburg en Polen. Heath & Emmet (1979) voegen twee vlinders toe uit Zuidoost-Engeland. In Oost-Azië komt ssp. sutschana en in Klein-Azië komt ssp.taurica daar nog bij. Freina & Witt (1987) geven voor Noord-Spanje ssp. pavlasi op.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Oude dichtbegroeide rietvelden, vaak met hoge kruidenvegetatie en kleine bosjes.
Riet en korstmossen of algen op dood hout, wilg en rietstengels.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting