Half mei-half oktober in twee generaties; de tweede generatie is talrijker dan de eerste. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: september-mei en juli-augustus. De soort overwintert als jonge rups, laag in de vegetatie. De rups foerageert ´s nachts en verpopt zich in een cocon in de grond.
Common Wainscot
Bleiche Graseule
la Blême , la Noctuelle pâle , la Leucanie blafarde
bleke rietuil
Leucania pallens, Sideridis pallens, Aletia pallens
Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
De bleke grasuil is vaak, maar zeker niet altijd, nogal bleek van uiterlijk. Ook de wetenschappelijke naam wijst op de bleke kleur.
Mythimna: mithimna is een stad op het eiland Lesbos. Deze uitleg komt van Treitschke die 'Die Schmetterlinge von Europa' afmaakte na de dood van Ochsenheimer. Sodoffsky (1837) verbeterde de spelling naar Mithimna.
pallens: pallens is bleek, naar de kleur van de voorvleugel.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 14-17 mm. De voorvleugel is vrij smal en loopt spits toe, maar heeft geen uitstekend puntje aan de vleugelpunt. De grondkleur is helder strokleurig of roodachtig bruin, soms met bruine strepen. De tekening bestaat verder nagenoeg uitsluitend uit lichte aders; op de plaats van de buitenste dwarslijn liggen geen of slechts weinig zwarte stippen. Op de kraag is geen lijn zichtbaar. De achtervleugel is doorgaans witachtig, soms fijn grijs bespikkeld en heeft geen middenvlek; in sommige gevallen is de achtervleugel uitgebreider grijs bespikkeld (vooral bij het vrouwtje) of zijn er zelfs zwarte streepjes aanwezig. Vlinders met een donkere voorvleugel en een rookgrijze achtervleugel hebben vaak uitgebreide zwartachtige strepen aan de onderzijde van de voorvleugel; meestal betreft dit exemplaren van de tweede generatie.
Tot 40 mm; lichaam okerkleurig, aan de onderzijde lichtgrijs; over de rug drie witte, bruingezoomde lengtestrepen; boven de lijn van de spiracula een brede donkerbruine lengteband; kop lichtbruin met een netwerk van donkerder streepjes.
De stompvleugelgrasuil (M. impura) en de spitsvleugelgrasuil (M. straminea) hebben doorgaans een opvallende donkere streep langs de witachtige hoofdader op de voorvleugel en zijn nooit roodachtig bruin; de achtervleugel is bij beide soorten grijs bespikkeld en gestreept en heeft een middenvlek. De spitsvleugelgrasuil heeft bovendien een opvallend uitstekend vleugelpuntje en op de kraag is een dunne grijze lijn zichtbaar.
Spitsvleugelgrasuil (Mythimna straminea), stompvleugelgrasuil (Mythimna impura) en komma-uil (Leucania comma).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Europa: noordelijk tot Schotland, Shetland, Midden- en Noord-Scandinavië. Naar het zuiden tot Spanje, Sicilië en Noord-Griekenland. Naar het oosten dwars door Azië tot Japan. Vroeger was luteopallens een ssp van pallens maar tegenwoordig van M. oxygala (Grote, 1881).
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Graslanden, bosranden en bospaden.
Diverse grassen, waaronder smele, pijpenstrootje en kropaar; mogelijk ook diverse kruidachtige planten.