Mei-juni in één generatie, soms een partiële tweede generatie in juli-augustus. De vlinders komen op licht.
Rups: juli-oktober. De rups leeft vermoedelijk hoog in de boomkruinen, omdat hij zelden op de lagere takken wordt aangetroffen. De soort overwintert als pop in een dunne maar stevige cocon in een opgerold blad, dat later op de grond valt.
Scarce Hook-tip
Linden-Sichelflügler
le Harpon
Palaeodrepana harpagula, Drepana harpagula
De rupsen van de Drepaninae hebben een puntvormig uiteinde: het eenstaartje.
De linde is een belangrijke waardplant van deze soort.
Sabra: sabra is waarschijnlijk een nietszeggend neologisme. Bode geeft hier geen uitleg over.
harpagula: harpagula is een verkleinwoord van harpago is een omvattende hoek hetgeen ook hier weer te maken heeft met de vorm van de voorvleugel. Denis & Schiffermüller introduceerden de uitgang -ula voor de eenstaartjes. Zij veranderden zelfs de Linnaeus-namen lacertinaria en falcataria naar lacertula en falcula.
(Esper, 1786)
Voorvleugellengte: 17-20 mm. Een goed herkenbaar eenstaartje doordat de voorvleugelpunt sterker haakvormig is dan bij de verwante soorten en zich halverwege de achterrand een uitstulping bevindt. Opvallend en kenmerkend is de lila met zwarte tekening langs de achterrand van de voorvleugel. Kenmerkend zijn ook de grote in het middenveld gelegen bruinige vlekken met daarin goudkleurige kleinere vlekjes. Vlinders van de tweede generatie zijn aanmerkelijk kleiner.
Tot 25 mm; vrij slank, naar de spitse staart versmald; lichaam geel op de rug en delen van de flanken, met uitzondering van de eerste drie segmenten, die een purperachtig bruine zweem hebben; de rest van het lichaam roodachtig bruin of purperachtig bruin; op de rug van segment drie twee puntige wratten; kop roze-achtig met donkerbruine vlekjes, ingesneden.
De berkeneenstaart (D. falcataria) en de bruine eenstaart (D. curvatula) missen de uitstulping halverwege de achterrand en de uitgebreide vlekkentekening in het middenveld.
Zeer zeldzaam. Is in de negentiende, en eenmaal in de twintigste eeuw waargenomen (Gulpen, 1976); sinds 2003 opnieuw enkele waarnemingen in Zuid-Limburg. RL: gevoelig.
Zeer zeldzaam. Beperkt tot de Gaume en ook daar zeer lokaal.
Van Noord-Spanje via West- en Midden-Europa, inclusief Zuid-Engeland, Denemarken, Zuid-Noorwegen en Zuid-Zweden, de Baltische staten en Rusland tot Oost-Azië en Japan. In Zuid-Europa hier en daar ontbrekend.
De dichtstbijzijnde populaties liggen in de Ardennen en Noord-Frankrijk.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral bossen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting