In het buitenland: begin mei-half juli in één generatie.
Rups: in het buitenland september-maart. Jonge rupsen leven tussen samengesponnen grashalmen. Grotere rupsen verbergen zich overdag bij de bodem in opgerolde bladeren en klimmen ’s nachts omhoog om te foerageren. De verpopping vindt plaats in een licht spinsel tussen plantendelen, in de grond of onder mos. De soort overwintert als rups en is bij zacht weer soms actief.
Zweifarbige Grasbüscheleule
Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
Een paar sierlijke banden in twee verschillende bruine kleuren lopen dwars over de voorvleugels.Meer over Nederlandse namen
Apamea: apamea is de naam van een stad in Klein-Azië waar Theodorus, een van de oude kerkvaders woonde; verder zonder enthomologische betekenis. Auteurs gebruikten wel vaker namen van steden in Klein-Azië en telkens met een kerkelijke achtergrond en zonder verdere enthomologische betekenis: Thyatira (Ochsenheimer) en nicaea (Prunner). Antiochus de Grote tekende in Apamea een vredesovereenkomst met de Romeinen (88 v.Ch) na de verloren slag bij Magnesia.
Freyer, 1846
Voorvleugellengte: 13-15 mm. Deze uil lijkt sterk op de rietgrasuil (A. unanimis), maar is iets groter. Het donkere middenveld loopt, in tegenstelling tot bij de rietgrasuil, niet smaller toe richting de binnenrand, maar is bij de voorrand en de binnenrand ongeveer even breed. Bovendien is de grondkleur van de voorvleugel veel lichter, enigszins kaneelkleurig.
De grondkleur van de rietgrasuil (A. unanimis) is grijsbruin en op de achtervleugel bevindt zich een duidelijke grote donkere middenstip die bij de tweekleurige grasuil ontbreekt.
Bekijk de gedetailleerde verschillen met illustraties tussen Apamea illyria en A. unanimis en de beide Mesapamea-soorten.
Van deze soort zijn slechts enkele waarnemingen bekend uit de vorige eeuw.
Zeer zeldzaam en lokaal ten zuiden van Samber en Maas; recente waarnemingen ontbreken.
Europa en Klein-Azië. Naar het noorden tot Midden-Scandinavië maar ontbreekt op de Britse eilanden. Naar het zuiden tot Noord-Spanje, Midden-Italië en Griekenland. Grote delen van Midden-Europa zijn in de 19e en 20e eeuw bezet geraakt.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting