Begin mei-begin juli in één generatie; soms een partiële tweede generatie in juli-augustus. De vlinders komen op licht en op smeer.
Rups: juni-augustus; rupsen van een eventuele tweede generatie tot in oktober. De opvallende rups rust op de bovenzijde van een blad. De rupsen knagen een holte in dood hout en maken de uitgang dicht met zijde en houtsplinters. De soort overwintert als pop in deze holte.
Alder Moth
Erlen-Rindeneule
l'Aunette
Apatele alni, Acronycta alni
De els is een van de vele boomsoorten die waardplant zijn voor deze soort. Ook de wetenschappelijke, de Duitse en de Engelse soortnaam verwijst naar de els. Meer over Nederlandse namen
Acronicta: akronux is het vallen van de avond. Waarschijnlijk heeft deze naam dezelfde strekking als Noctua, in de nacht. Dit genus heeft immers geen enkele binding met de avondschemering.
alni: Alnus is het plantengeslacht els, een voedselplant van deze soort.
(Linnaeus, 1767)
Voorvleugellengte: 16-19 mm. De lichtgrijze, enigszins bruinachtig getinte voorvleugel heeft een karakteristieke tekening die bestaat uit een zwartachtige strook langs de binnenrand en een brede band die dwars daarop via de niervlek naar de voorrand loopt. De zwartachtige strook bestaat uit een dichte donkere bestuiving en twee zwarte strepen: een dikke zwarte streep vanuit het wortelveld en een zeer langgerekte streep in de vorm van een speerpunt vanuit de binnenrandhoek. Er is weinig variatie, maar bij sommige exemplaren is de voorvleugel vrijwel geheel zwartachtig gekleurd; soms komen vlinders voor met een donkere grijsbruine grondkleur. De achtervleugel is opvallend wit.
Tot 35 mm; lichaam zwart met op de rug paren van lange, knotsvormige haren die op opvallende, gele dwarsbanden staan ingeplant; kop en poten glimmend zwart. De jonge rupsen missen de gele dwarsbanden en de haren zijn nog niet zo sterk ontwikkeld, maar ze hebben over de rug een lange, grijsachtig witte vlek en lijken hierdoor op uitwerpselen van vogels, wanneer ze gekromd op de bladeren zitten.
Vrij zeldzaam. Komt verspreid voor op de zandgronden in het binnenland en zeer lokaal in de duinen; ook elders af en toe een waarneming. RL: niet bedreigd.
Zeldzaam in de oostelijke helft van Vlaanderen, met verspreide vindplaatsen in Vlaams-Brabant, Antwerpen en Limburg. In Wallonië vrij zeldzaam en wijdverbreid ten zuiden van Samber en Maas.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
In Europa tussen Noord-Spanje, Midden-Italië, Albanië en Bulgarije in het zuiden en Noord-Engeland, Zuid-Noorwegen, Midden-Zweden, Midden-Finland en de Oeral in het noorden. Van Klein-Azië en de Kaukasus via gematigd Azië tot Siberië, Noord-China, Sachalin en Japan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Loofbossen, broekbossen en struwelen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
windeweeskind
Aedia leucomelas
gouden daguil
Synthymia fixa
eenstipgrasuil
Mythimna unipuncta
astermonnik
Cucullia asteris
gevlamde grasuil
Eremobia ochroleuca
heremietuil
Ipimorpha retusa