De larven brengen meestal twee, maar soms een winter door. Larven die tweemaal hebben overwinterd sluipen uit in mei en juni, larven die eenmaal hebben overwinterd eind juli of begin augustus.
Larvenhuidjes zijn weinig variabel van kleur, de procten hebben vaak variabele patronen. Deze zijn echter lastig zichtbaar omdat de larvehuidjes vaak aangeslagen zijn met modderdeeltjes.
De larvehuidjes zijn tot meer dan een meter hoogte aan te treffen maar meestal komen ze niet hoger dan 50 cm op stengels van oever- of emersevegetatie.
In stromend water tussen waterplanten in de oeverzone. In stilstaand water vaak op de bodem.
De blauwe breedscheenjuffer komt in Nederland voornamelijk voor bij langzaamstromende, zuurstofrijke beken, sloten en kanalen. Daarnaast zijn populaties bekend van stilstaande wateren, zoals grote plassen, grindafgravingen en visvijvers. De soort wordt gezien als indicator van zuurstofrijk water. Veel wateren waar de soort voorkomt zijn deels beschut door bomen en struikgewas – de imago’s kunnen schuilen tussen de bladeren, de larven tussen de wortels. De aanwezigheid van waterplanten is geen strikte voorwaarde voor het voorkomen van de soort, maar heeft een positieve invloed op de populatiegrootte. In Groot-Brittannië, Scandinavië en Nederland komt de blauwe breedscheenjuffer vooral voor bij stromend water, terwijl de soort in de rest van Europa juist vooral bij stilstaand water wordt gevonden. Daar wordt hij een typische soort van dode rivierarmen genoemd. (Martens 1996, Merritt et al. 1996, Olsvik & Dolmen 1992, Sahlén 1995b, Schmidt 1971).
Overgenomen (met toestemming) uit:
Blue Featherleg, White-legged Damselfly
Gemeine Federlibelle
Agrion à larges pattes
(Gr.) platys=breed, knemis-scheen; cnemis is een veelgebruikt achtervoegsel voor gelijkende juffers geworden; in die context heeft het woord zelden iets met de schenen te maken
(L.) penna=veer, pes=poot, voet
(Pallas, 1771)
Lengte: 35-37 mm. Lichte poten met verbrede schenen en een zwarte lengtestreep aan de buitenzijde. Kop breder dan bij andere juffers, met twee lichte dwarsstrepen. Borststuk met twee lichte schoudernaadstrepen in plaats van een, hierdoor een ‘drukke’ indruk makend. Pterostigma’s oker tot roodbruin.
Eventueel azuurwaterjuffer. In Zuid-Europa komen nog twee breedscheenjuffersoorten voor.
In Nederland is de blauwe breedscheenjuffer onmiskenbaar door de bleke lichaamskleur (zowel mannetje als vrouwtje), de bleke poten met verbrede schenen, de brede kop met dubbele streep en de rommelige borststuktekening. In Zuid-Europa is verwarring mogelijk met de witte en oranje breedscheenjuffer. Vooral de vrouwtjes van blauwe en oranje breedscheenjuffer lijken sterk op elkaar.
Lengte: 18 - 24 mm; waarvan de achterlijf aanhangsels, procten, 5-8 mm. De procten hebben daarbij een karakteristieke draadvormige aanhangsel.
De larven zijn vrij klein, het occiput is scherp gehoekt. Het achterlijf is zaagvormig aan de zijkanten. Onder vergroting is te zien dat de labiale palp 2 tot 4 borstelharen heeft en het prementum heeft, in een horizontale lijn, meestal ook 4 borstelharen.
Kan worden verward met vertegenwoordigers van de familie van de waterjuffers vooral met de koraaljuffer en de vuurjuffer doordat beide ook een hoekige occiput hebben. alle soorten waterjuffers hebben echter meer dan vier borstelharen op de labiale palp, de blauwe breedscheenjuffer bezit er 2 tot 4. Verder hebben de waterjuffers geen draadvormig aanhangsel op de procten.
Van begin mei tot eind september, hoofdvliegtijd van eind mei tot half augustus. Er zijn twee piekjes in de vliegtijd te zien: eind mei-begin juni en eind juli-begin augustus. Dit heeft vermoedelijk betrekking op dieren die twee, respectievelijk een winter als larve hebben doorgebracht. Imago’s zijn te vinden in grasvegetaties langs de oever, maar ook op grazige plekken ver van het water. Bij verstoring vliegen vaak grote groepen uit het gras op. De paring is ook niet aan het water gebonden; de mannetjes wachten niet tot vrouwtjes naar het water komen, maar gaan zelf actief op zoek. Eitjes worden in tandem afgezet op allerlei drijvende en in het water staande planten. Dit gebeurt vaak groepsgewijs.
Mobiele soort, die ver van het water af vliegt. Kan zich goed verspreiden langs lijnvormige waterelementen.
Zandgronden van Oost-Nederland. Minder wijd verbreid in het rivierengebied en op de Achterhoek en de Veluwe.
Groot deel van Europa. Ontbreekt ten zuiden van de Pyreneeën, de noordelijke helft van Scandinavië, het noorden van Groot-Brittannië en Ierland.
Oostelijk tot in Siberië, niet in Afrika.
Algemeen in Oost-Nederland. Ook weer op meer plekken in het rivierengebied.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuws