Eind juni-oktober en na de overwintering van begin maart-eind mei in één generatie. De vlinders voeden zich met nectar van verschillende soorten planten. In het voorjaar houdt het mannetje een territorium bezet.
Dagpauwogen slapen met hun vleugels dichtgeklapt, zodat je alleen de onderkant ziet. Zo zorgen ze dat ze niet opvallen op de donkere koele plekken die ze opzoeken om te overwinteren. Worden ze toch verstoord dan klapperen ze met hun vleugels waardoor de felle bovenzijde te zien is en ze hopen daarmee eventuele vijanden af te schrikken. Ook kunnen ze een geluid maken met hun vleugels. Het is een ritselend geluid en als je een dagpauwoog in overwintering stoort kun je het horen.
De uiterste data waarop een vlinder is gezien, zijn 1 januari en 31 december. Deze soort, die als vlinder overwintert, kan dus het hele jaar door worden waargenomen.
Rups: eind april-half juli en in de maand september. Jonge rupsen leven in groepen in spinselnesten, volwassen rupsen leven solitair. De verpopping vindt meestal plaats op de waardplant, maar soms op een struik of muur in de omgeving daarvan. De soort overwintert als vlinder op een vochtige en koele plaats in een boom of gebouw.
ei-afzet
Het vrouwtje zet een groepje van enkele tientallen tot honderden eitjes af op de onderzijde van een blad of op de stengel.
rups en verpopping
Meteen na het uitkomen spinnen de rupsen enkele bladeren bijeen waarin ze gezamenlijk leven. Als de betreffende brandnetel is kaalgevreten, verhuizen ze naar een andere, jonge en liefst grote plant en maken opnieuw een spinsel. In latere stadia leven de rupsen meer solitair bovenop de bladeren. De verpopping gebeurt meestal op de waardplant, maar ook wel in heggen of muren of in de directe omgeving daarvan.
vlinders
De dagpauwoog overwintert als vlinder op een donkere, koele en beschutte plek, zoals een holle boom of een schuur. Op zonnige voorjaarsdagen in februari komen de eerste vlinders weer te voorschijn. Aanvankelijk zoeken ze uitsluitend naar nectar van onder andere sleedoorn, klein hoefblad en paardebloem. In het najaar zijn geschikte nectarplanten bijvoorbeeld koninginnenkruid, akkerdistel en vlinderstruik. Doorgaans is de dichtheid tot zo´n 12 individuen per hectare, maar op plaatsen waar veel nectarplanten staan kunnen honderden vlinders tegelijkertijd worden gezien en de dichtheid kan daar oplopen tot meer dan 80 individuen per hectare.
In het voorjaar verdedigt het mannetje´s middags een territorium van enkele tientallen vierkante meters en vliegt daarbinnen regelmatig op en neer. In de regel is er een opvallend punt in het territorium aanwezig, zoals een grotere boom. Meestal houdt de bezitter het niet lang bezet en de meeste territoria veranderen dagelijks van eigenaar.
Peacock, Peacock Butterfly
Tagpfauenauge
Paon du Jour
pauwoogvlinder
Vanessa io, Nymphalis io, Vanessa jo
De naam spreekt voor zich.
Aan deze onderzijde dankt de vlinderfamilie van de 'schoenlappers' haar naam. Vroeger repareerden schoenlappers het leer in schoenen door over de slijtgaten kleine stukjes leer te plakken. En hoe zo iemand ook zijn best deed, hij vond nooit een stukje leer van precies dezelfde kleur. Dus oude schoenen die vaak waren 'opgelapt' leken een beetje op de onderkant van de vleugels van de schoenlappers.
Aglais: aglaos is mooi, aglaia is schoonheid. Aglaja is een van de drie gratiën.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 24-31 mm. Een roodachtig bruine vlinder met op de bovenkant van alle vier de vleugels een grote opvallende oogvlek. De onderkant van de vleugels is zwart.
Tot 42 mm; lichaam zwart, fijn wit gespikkeld en met lange zwarte doorns op rug en flanken; buikpoten geelachtig bruin; kop glimmend zwart.
Op landelijk niveau zijn er geen speciale beschermingsmaatregelen nodig. Plaatselijk kan de stand worden bevorderd door op vrij vochtige halfbeschaduwde plaatsen, zoals bosranden, slootkanten, hagen en struwelen, brandnetels te laten staan. Ook in het stedelijk groen is het creëren van geschikte voortplantingsplaatsen mogelijk. Daarnaast moet er in het voorjaar en de (na)zomer voldoende nectar voor de vlinders aanwezig zijn.
Toekomst
Hoewel de dagpauwoog achteruit gaat, blijft hij voorlopig een (zeer) algemene standvlinder.
Een zeer algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt.
De dagpauwoog is een mobiele vlinder die vele tientallen tot honderden kilometers kan zwerven. In sommige jaren zwerven grotere aantallen over grote afstanden. Zo'n jaar was bijvoorbeeld 1995 toen in juli en augustus enorme aantallen dagpauwogen Nederland binnentrokken. Maar deze soort trekt in veel mindere mate dan bijvoorbeeld de atalanta of de koolwitjes. Bovendien waaien de vlinders vooral met de wind mee, van gerichte trek in een bepaalde richting is geen sprake. Vlinders van de zeldzame tweede generatie blijken gemiddeld eerder te gaan zwerven.
In Nederland is de dagpauwoog een zeer algemene standvlinder. Vermoedelijk is dat niet altijd zo geweest. Waarschijnlijk was de dagpauwoog aan het begin van de vorige eeuw minder algemeen dan nu en werden de jaarlijkse aantallen aangevuld met zwervers uit het zuiden. In de loop van die eeuw is het verspreidingsgebied uitgebreid.
De dagpauwoog komt voor van Ierland tot Japan en van Midden-Scandinavië tot Zuid-Spanje. Het areaal breidt zich vermoedelijk door de opwarming van het klimaat noordwaarts uit.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Uit het Landelijk Meetnet Vlinders blijkt dat de stand jaarlijks fluctueert. Deze fluctuaties hebben waarschijnlijk niet alleen te maken met invasies uit buurlanden maar ook met de kwaliteit van de waardplant. Brandnetels kunnen slecht tegen lange droogteperioden waardoor er in droge zomers minder voedsel voor de rupsen is. Uit het meetnet blijkt ook een sterke achteruitgang van de aantallen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral ruige graslanden, bloemrijke randen van bos- en heidegebieden, dijken, parken en tuinen.
De rupsen van de dagpauwoog leven op brandnetels die groeien op vochtige, halfbeschaduwde plaatsen aan randen van bossen, velden of nabij de waterkant. De vlinders zoeken nectar in een groot aantal biotopen zoals ruige graslanden, bloemrijke randen van bos- en heidegebieden, dijken en tuinen. De hoogste dichtheid aan vlinders wordt gevonden in droge graslanden.
Waardplanten Grote brandnetel (Urtica dioica). Af en toe ook Kleine brandnetel (U. urens), Hop (Humulus lupulus) en groot glaskruid.
veldparelmoervlinder
Melitaea cinxia
keizersmantel
Argynnis paphia
boserebia
Erebia ligea
dambordje
Melanargia galathea
voorjaarserebia
Erebia medusa
tweekleurig hooibeestje
Coenonympha arcania