Begin april-eind oktober in drie of soms vier, elkaar overlappende generaties. Door de verschillen in de ontwikkelingstijd van de rupsen verschijnen vlinders van dezelfde generatie verspreid over een langere periode. Hierdoor overlappen de generaties elkaar sterk en zijn niet duidelijk van elkaar te onderscheiden. De hoogste aantallen worden in de zomer gezien. De vlinders zonnen veel op open plaatsen op de grond of op een muur, maar vliegen snel weg als ze te dicht benaderd worden.
De rups is vrijwel het hele jaar aanwezig. De soort overwintert als halfvolgroeide rups onder in de vegetatie. De verpopping vindt plaats aan een stengel of aan de onderkant van een blad in een los spinsel vlak boven de grond.
ei-afzet
Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af, bij voorkeur laag bij de grond. Geschikte violen groeien op droge, zonnige plaatsen in een open vegetatie. Op droge plaatsen wordt het eitje vooral aan de onderzijde van een blad afgezet, onder vochtiger omstandigheden vaak op lage planten, een dode grasspriet of tussen strooisel op de grond dicht bij een viooltje.
rups en verpopping
De rups zont veel, op een warm plekje in het zand, op stenen, afgevallen boomschors of planten. Op zachte winterdagen hervat hij de voedselopname. De pop hangt aan een stengel of aan de onderkant van een blad in een los spinsel vlak boven de grond. Merkwaardig is dat de rupsen die uit de eitjes van hetzelfde vrouwtje komen niet even snel groeien. Deze rupsen verpoppen dan ook verspreid over een periode van ongeveer vier weken, waardoor de vlinders onregelmatig verschijnen.
vlinders
De dichtheid aan vlinders is vrij hoog tot hoog, tien tot 50 vlinders per hectare. De vlinders voeden zich met verschillende nectarplanten, vaak viooltjes. Later in het seizoen halen ze nectar vooral uit hogere kruiden zoals koninginnenkruid en slangenkruid. Ze zonnen veel op open plaatsen zoals kaal zand, paden en muren, maar vliegen snel weg als ze te dicht worden benaderd. Mannetjes houden patrouillevluchten als zij naar vrouwtjes zoeken.
Queen of Spain Fritillary
Kleiner Perlmutterfalter
Le Petit Nacré
kleine paarlemoervlinder
Argynnis lathonia
lathonia: Latona of Leto is de moeder van Apollo en Artemis
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 19-23 mm. De bovenkant van de vleugels is oranje met zwarte stippen; in vlucht is dit stippenpatroon tamelijk opvallend. De onderkant van de achtervleugel heeft opvallende, grote ovale zilverkleurige vlekken. De vleugelvorm is enigszins hoekig.
Tot 35 mm; lichaam zwart met fijne witte spikkeltjes en bruine tekening, over de rug een dubbele witte lengtestreep; doorns roodachtig bruin; buikpoten geelachtig bruin; kop bruin met zwarte tekening.
Duinparelmoervlinder (Argynnis niobe) en veenbesparelmoervlinder (Boloria aquilonaris).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
De kleine parelmoervlinder is in het binnenland door twee oorzaken verdwenen. In de eerste plaats door een toename van het insecticidengebruik. Juist rupsen die in en langs akkers leven, worden vaak belast met insecticiden. Daarnaast is het grondgebruik van akkers geïntensiveerd: braaklegging kwam nauwelijks meer voor, de randen werden intensiever gebruikt en door de toegenomen bemesting zijn de open plekjes veelal verdwenen. "Nieuwe natuur" en natuurvriendelijke akkerranden zorgen tegenwoordig voor uitbreiding in het binnenland. De recente achteruitgang in de duinen wordt veroorzaakt door de verruiging en vergrassing: vegetaties groeien dicht en open plekjes waar de rupsen en vlinders kunnen zonnen verdwijnen. Bovendien worden de viooltjes vaak overwoekerd.
Om in de duinen verruiging, vergrassing en het dichtgroeien met struiken tegen te gaan, is extensieve begrazing door runderen of schapen de meest geschikte maatregel. Ook het bevorderen van van meer verstuiving is zinvol, bijvoorbeeld door te plaggen. In het binnenland is het wenselijk als er meer braakliggende akkers of extensief beheerde graanakkers op de zandgronden en langs de rivieren komen. Ook natuurvriendelijke akkerranden, met veel akkerviooltjes, worden door de kleine parelmoervlinder gebruikt.
Een schaarse standvlinder die voorkomt in de hele kuststreek. Vanaf 2005 is hij vanuit het zuiden teruggekeerd in het binnenland en komt in lage dichtheden, maar wijd verbreid, voor op de hogere zandgronden.
De kleine parelmoervlinder is een zeer mobiele vlinder. Vooral in de zomermaanden kan hij over grotere afstanden zwerven. Soms vliegt de soort zelfs naar Zuid-Engeland waar hij alleen als zwerver voorkomt. Grote invasies zijn er geweest in 1947 (3100 meldingen in het binnenland) en 1953 (500 exemplaren). Vanaf 2005 zijn er steeds meer waarnemingen in het binnenland.
In Nederland was de soort aan het begin van de vorige eeuw vrij algemeen in de duinen en op de zandgronden. Tot omstreeks 1960 was het voorkomen, ondanks grote fluctuaties min of meer stabiel. Daarna veranderde de verspreiding. In het binnenland leeft de soort bij akkerranden en braakliggende akkers. Als zo´n akker intensief in cultuur wordt genomen, kan de soort alleen overleven door naar andere geschikte plaatsen te vliegen. Daarom had hij in het verleden alleen stabiele populaties in streken met een groot oppervlak aan kleinschalige landbouw, bijvoorbeeld op plaatsen waar boekweit of graan werd geteeld, zoals nu nog in delen van Oost-Europa. Daarnaast hield de soort in het verleden langer stand na een invasie. Zo werden in de twee jaar na de invasie van 1947 nog van allerlei plaatsen verspreid in het land zo’n 500 vlinders gemeld. Door veranderingen in landgebruik is sinds 1960 de stand in het binnenland aanzienlijk achteruitgegaan en plantte de soort zich daar nog maar zeer zelden voort. Dat veranderde vanaf 2005. Vooral dankzij "nieuwe natuur" en natuurvriendelijke akkerranden, waarin vaak veel akkerviooltje groeit, begon de kleine parelmoervlinder zich vanuit de zandgronden van Zuid-Nederland steeds verder noordwaarts te verspreiden. Nu kan hij in grote delen van de hogere zandgronden gevonden worden, wel meestal in lage dichtheden. In de duinen bleef de verspreiding gelijk, wel dalen de aantallen.
Op Europese schaal is de kleine parelmoervlinder niet bedreigd en is het voorkomen over het algemeen stabiel. De soort staat op de Waalse, Vlaamse en Duitse Rode Lijst.
De kleine parelmoervlinder komt voor van Frankrijk tot Oost-Azië en van Midden-Scandinavië tot Noord-Afrika.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Uit het Landelijk Meetnet Vlinders blijkt dat de kleine parelmoervlinder matig afneemt. In de jaren 1990 kwam de soort in de duinen nog op veel plekken in hoge dichtheden voor, maar de aantallen zijn aanzienlijk gedaald. Daar staat de kolonisatie van het binnenland tegenover. Maar daar zijn de dichtheden veel lager. Pas de laatste jaren lijkt er een voorzichtige kentering in de totale populatietrend zichtbaar.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Open pioniervegetaties en schrale droge warme graslanden met kale grond.
De kleine parelmoervlinder leeft in open pioniervegetaties en schrale, droge, warme graslanden met kale grond. In de duinen is deze vlinder vooral te vinden in schrale duingraslanden met een mozaïek van open grond, lage begroeiing en ruigere vegetatie. Hier groeien duinviooltjes in de open begroeiing en de nectarplanten in de ruigere delen. In het binnenland leeft de soort op de zandgronden en langs de rivieren bij braakliggende akkers, "nieuwe natuur", extensief beheerde graanakkers en akkerranden, waar het akkerviooltje en driekleurig viooltje groeien. Daarnaast dient er voldoende kale grond aanwezig te zijn waar vlinders en rupsen kunnen zonnen, evenals voldoende aanbod aan nectarplanten.
Waardplanten diverse soorten viooltjes, waaronder vooral duinviooltje, akkerviooltje en driekleurig viooltje.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting