Half juni-eind augustus in één generatie. De vlinders zijn vooral actief bij zonnig weer en vliegen snel. Ze rusten in de bovenste takken van bomen en zijn daarom vaak moeilijk te vinden.
De uiterste data waarop een vlinder is gezien zijn 22 juni en 30 augustus.
Rups: eind maart-eind juni. De eieren worden afgezet op strooisel vlakbij de waardplant en overwinteren daar. De rups verlaat vlak voor de verpopping de waardplant en maakt een tentvormig spinsel van bladeren waarin hij zich verpopt.
De eitjes worden afgezet op strooisel nabij de waardplant. Vlak voor de verpopping verlaat de rups de waardplant en spint een tent van bladeren waarin hij zich bovenin verpopt.
De dichtheid is gemiddeld, circa 4 vlinders per hectare. De vlinders zijn vooral actief bij zonnig weer en vliegen snel. Zij rusten in de bovenste takken van bomen. Daardoor is deze soort lastig te vinden. De mannetjes houden patrouillevluchten.
High Brown Fritillary
Märzveilchenfalter, Feuriger Perlmutterfalter
Le Moyen Nacré
adippevlinder, bosparelmoervlinder, bruine parelmoervlinder, viooltjesparelmoervlinder
Argynnis cydippe
Adippe: Linnaeus noemde deze vlinder cydippe naar een zee-nimf. Foutief werd daar adippe van gemaakt. Pas in 1956 heeft de raad voor de nomenclatuur gekozen voor adippe met Dennis & Schiffermüller als auteurs.
De oude naam Argynnis: Argynnus is een dame waar Agammennon verliefd op was. Na haar dood richtte hij voor haar een tempel op waar Aphrodite (Venus) werd vereerd. Zo is Argynnis ook een aanspreektitel van Aphrodite. Fabricius speelde graag met woorden, hij kan ook het woord arguros (silver) hebben bedoeld hetgeen slaat op de parelmoeren vlekken op de onderkant van de vleugels.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: 24-31 mm. De bovenkant van de vleugels is oranje met zwarte vlekken en stippen. De onderkant van de achtervleugel is contrastrijk okerbruin en wit en heeft geen gele zweem. De achterrandvlekken zijn meer rond dan driehoekig. Er bevindt zich een rij kleine witte vlekken met roodbruine rand op de onderkant van de achtervleugel. In de middencel van de onderkant van de achtervleugel ligt een kleine, witte vlek die nooit een zwarte stip heeft.
Tot 38 mm; lichaam roodachtig bruin of donkerbruin met een witte lengtestreep over de rug die met een aantal driehoekige, zwarte vlekjes is aangevuld; doorns bleek roodachtig bruin of roze; kop roodachtig bruin.
Zie de grote parelmoervlinder en de duinparelmoervlinder.
Het is onduidelijk waarom deze soort vroeger slechts onregelmatig als standvlinder in Nederland voorkwam. Dat het aantal waarnemingen de afgelopen vijftig jaar is afgenomen, wordt veroorzaakt doordat de bosrandparelmoervlinder in het buitenland zeldzamer is geworden waardoor minder zwervers naar Nederland vliegen. In de tweede plaats zijn geschikte bloemrijke bosranden met veel viooltjes vrijwel overal verdwenen waardoor deze vlinder niet in staat is (tijdelijke) populaties te ontwikkelen.
De bosrandparelmoervlinder was een onregelmatige standvlinder die in het verleden verspreid over het land werd gevonden, maar vooral in het zuidoosten van het land. De laatste populatie vloog in 1976 in Limburg; daarna is nog enkele malen een zwerver waargenomen.
De bosrandparelmoervlinder is een mobiele vlinder.
In Nederland was het een onregelmatige standvlinder die verspreid voorkwam, maar de meeste waarnemingen kwamen uit het zuidoosten van het land. Vooral in de periode tussen 1925 en 1940 zijn er relatief veel waarnemingen en plantte de soort zich zo nu en dan ook voort. Na 1940 nam het aantal waarnemingen af. De laatste vlinder die waarschijnlijk van een inlandse populatie afkomstig is, is uit 1976 van Stamproy (Limburg). Daarna zijn alleen nog vier zwervers gezien: driemaal in de jaren tachtig in Zuid-Limburg en eenmaal bij Terneuzen (Zeeland) op 6 augustus 1994.
Op Europese schaal is de bosrandparelmoervlinder niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel. Uit België, Groot-Brittannië en Duitsland wordt echter een achteruitgang gemeld. De soort is verdwenen uit Vlaanderen en komt in Wallonië lokaal en zeldzaam voor in de Condroz en de Ardennen. De soort staat op de Vlaamse, Waalse, Duitse en Britse Rode Lijst.
De dichtstbijzijnde populaties bevinden zich in de Ardennen.
De bosrandparelmoervlinder komt in vrijwel geheel Midden- en Zuid-Europa voor.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Zonnige bloemrijke bosranden, brede bospaden, open plaatsen in het bos en struweel op kalkgraslanden; vrijwel altijd is er een weelderige, ruige begroeiing met veel kruiden aanwezig.
Waardplanten vooral diverse soorten viooltjes, met name maarts viooltje en bleek- en donkersporig bosviooltje.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting