Half juni-begin augustus in één generatie. De vlinders komen vroeg in de ochtend uit de pop; de vrouwtjes blijven zitten in de buurt van de plaats waar ze uitgekomen zijn, de mannetjes vliegen vanaf het eind van de ochtend tot laat in de middag rond, op zoek naar een vrouwtje. De vlinders hebben een gereduceerde roltong en kunnen dus geen voedsel opnemen.
Rups: juli-mei. De soort overwintert als rups in een wit spinsel (hibernaculum) en verpopt zich in een cocon op de waardplant.
Heide-Grünwidderchen
bruine standkruidvlinder
Ino pruni, Procris pruni
De bruine metaalvlinder heeft een metaalglans over de vleugels en de kleur van de vleugels is bruin.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: ♂ 10-12 mm, ♀ 8-11 mm. De voorvleugel is voornamelijk bruinzwart met soms, vooral bij het vrouwtje, een zwakke groene metaalglans. Die glans is vooral langs de randen en bij de vleugelwortel te zien. De achtervleugel is donkergrijs. Het mannetje heeft licht geveerde antennen.
Zie de metaalvlinder (Adscita statices).
Bekijk de gedetailleerde verschillen met illustraties tussen beide soorten.
Vrij algemeen. Komt vooral op zandgronden in de oostelijke helft van het land voor; door de verborgen leefwijze en het feit dat de vlinders niet op licht komen en geen bloemen bezoeken, lijkt de soort wellicht zeldzamer dan hij in werkelijkheid is. RL: niet bedreigd.
Zeldzaam in de Antwerpse en Limburgse Kempen; daarbuiten nagenoeg ontbrekend. In Wallonië nagenoeg beperkt tot Luxemburg, elders zeer lokaal.
De soort staat als Kwetsbaar op de Rode Lijst van Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
Van de Pyreneeën via West- en Midden-Europa oostwaarts tot Oost-Azië, China en Japan. In het noorden, de areaalgrens is daar nog niet helemaal duidelijk, via Zuid-Finland. In het zuiden loopt de grens over het noorden van Italië en het Balkanschiereiland. Ook uit de Kaukasus is deze soort bekend. Niet in Voor-Azië en niet in Engeland. In Centraal-Azië in zuidelijke richting tot Alaj.R. pruni moet in twee golven naar Europa gekomen zijn: eerst in een vochtige en koude periode en later in droge en warme klimaatsomstandigheden. Dit alles heeft geleid tot zeer uiteenlopende habitatsvoorkeuren.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral heiden; ook warme droge graslanden.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting