Half mei-begin augustus in één generatie. De vlinders vliegen vooral bij zonnig weer. Ze besteden veel tijd aan het bezoeken van bloemen zoals jakobskruiskruid, klaver, slangenkruid en distels, waarop ze bij bewolkt weer rusten. Parende exemplaren worden vooral ´s middags gezien. Op warme avonden beginnen de mannetjes soms rond een uur voor zonsondergang opnieuw te vliegen.
Rups: augustus-mei. De soort overwintert als halfvolgroeide rups onder in de grasvegetatie en verpopt zich in een cocon dicht bij de grond.
Forester
Ampfer-Grünwidderchen
groene zygaene, klein groentje, standkruidvlinder
Ino statices, Procris statices, Adscita heuseri, Adscita lutrinensis
De metaalvlinder heeft een metaalglans over de vleugels.
Adscita: adscitus is inlijven, registreren. Bij het beschrijven van de Sphinx had Linnaeus een groepje van zeven soorten over. Hij bracht deze soorten onder (inlijven) bij de Sphinx bij gebrek aan een betere plaats.
statices: statice armeria (tegenwoordig Armeria maritinum) is engels gras, hetgeen niet de waardplant is en Linnaeus heeft dat ook niet beweerd.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: ♂ 12-15 mm, ♀ 11-13 mm. De meest algemene soort van de in Nederland en Belgiëvoorkomende metaalvlinders, die uiterlijk veel opelkaar lijken. De voorvleugel is metaalgroen (somsblauwachtig) en de achtervleugel licht bruingrijs. Hetachterlijf is rood of groen met metaalglans. Het mannetje heeft iets grotere, bredere en sterker geveerde antennen dan het vrouwtje.
Tot 12 mm; gedrongen en pissebedvormig; lichaam mat okergeel met fijne zwarte stipjes en kleine haarbosjes, die op de rug en aan weerskanten van het lichaam op bruinachtige of geelachtige wratjes staan ingeplant; zeer kleine, donkerbruine in het lichaam ingetrokken kop.
De bruine metaalvlinder (Rhagades pruni) is minder metaalgroen en hebben geen roltong: het mannetje van de bruine metaalvlinder is voornamelijk bruinzwart, het vrouwtje heeft een zwakke groene metaalglans, vooral langs de vleugelrand en bij de vleugelwortel.
Bekijk de gedetailleerde verschillen met illustraties tussen beide soorten.
Algemeen. Komt vooral op de zandgronden in het oosten van het land en op Waddeneilanden voor; komt lokaal ook voor in het veenweidegebied. RL: niet bedreigd.
EIn Vlaanderen wijdverbreid en vrij algemeen, maar lokaal. Zeldzamer in de westelijke helft van Vlaanderen; ontbreekt in grote delen van Oost- en West-Vlaanderen. In Wallonië vrij algemeen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Heel Midden-Europa, inclusief Engeland en Scandinavië; in Finland tot de 66e breedtegraad. Oostelijk minstens tot West-Siberië, zuidoostelijk tot Alaj; zuidelijk tot Armenië, het noorden van de Balkan en via de Alpen naar Noord-Spanje.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Open biotopen zoals vochtige graslanden, blauwgraslanden, kalkgraslanden, heiden, duinen, brede bospaden en open plekken in het bos; ook moerassige terreinen.
Veldzuring en schapenzuring.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting