Half maart-half juli in één generatie. De vlinders vliegen vanaf de schemering en komen op licht; ook bezoeken ze bloeiende wilgen. Overdag rusten ze op de stam of een tak van de waardplant.
Rups: half mei-eind juli. De soort overwintert als pop achter losse schors of in de strooisellaag.
Brindlet Pug
Eichen-Blütenspanner
l'Eupithécie printanière
Tephroclystia abbreviata
Alle soorten uit het Genus Eupithecia plus nog een aantal andere kleine spanners zijn samengebracht onder de groepsnaam dwergspanner.
De vliegtijd van deze dwergspanner ligt in het voorjaar (april-mei) en in die tijd van het jaar is het ook de gewoonste dwergspanner.
Eupithecia: eu is goed, goedig en pithex, pithekos is een dwerg. De vlinders hebben een aantrekkelijk uiterlijk en zijn klein. Haworth schrijft: mooie vlinders, als ze rusten zien ze er prachtig uit: de vleugels gespreid en vlak, elegant gedrukt tegen de ondergrond; eigenlijk helemaal ontworpen om ze in vlinderkasten te verzamelen.
Abbreviata: abbreviatus is gekort, vanwege de achtervleugel die kort is vergeleken met de voorvleugel. Haword had in 1809 de naam 'Abbreviatae' gegeven aan een groep binnen de Geometridae waar hij ook de dwergspanners in onder bracht en ook Stephens onderkent dit als een van de karakteristieken van dit genus.
Stephens, 1831
Voorvleugellengte: 10-12 mm. Deze dwergspanner begint als een van de weinigen al vroeg in het voorjaar te vliegen. De voorvleugel heeft een bruine grondkleur en een kenmerkend donker wortelveld. De dunne langgerekte middenstip is klein maar altijd goed zichtbaar en ligt in een lichtere middenband, die naar de voorrand toe geleidelijk als in een schaduw donkerder wordt. Langs de binnenrand van de lichte buitenste dwarsband liggen opvallende fijne zwarte pijlvlekken die naar binnen wijzen. De voorvleugel is doorgaans lang en puntig. De achtervleugel is lichtgrijs en zwak getekend.
24-26 mm. Lijf gewoonlijk in tinten lichtbruin met een duidelijke rij donkerbruine v's of driehoekige tekens over het midden van de rug.
Bij de eikendwergspanner (E. dodoneata) ligt de middenstip niet los in het middenveld, maar altijd op de afscheiding met het wortelveld; ook is deze soort kleiner en bonter getekend met meer wit in de voorvleugel. Zie ook de loofboomdwergspanner (E. exiguata).
Zwartvlekdwergspanner (Eupithecia centaureata), heidedwergspanner (Eupithecia satyrata), egale dwergspanner (Eupithecia absinthiata), schermbloemdwergspanner (Eupithecia tripunctaria), smalvleugeldwergspanner (Eupithecia nanata), jeneverbesdwergspanner (Eupithecia pusillata), v-dwergspanner (Chloroclystis v-ata), zwartkamdwergspanner (Gymnoscelis rufifasciata), guldenroededwergspanner (Eupithecia virgaureata), eikendwergspanner (Eupithecia dodoneata), vingerhoedskruiddwergspanner (Eupithecia pulchellata) en beverneldwergspanner (Eupithecia pimpinellata).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral op de zandgronden en in de duinen; op sommige vliegplaatsen talrijk. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal soms talrijk.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Wijdverbreid in Zuid- en Midden-Europa, ook in Turkije; in het oosten en noorden is het areaal beperkt. Oostelijk alleen in de Kaukasus en Armenië, in het noorden tot de zuidpunt van Zweden, het eiland öland, Estland en Litouwen
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
(Eiken)bossen; ook struwelen en tuinen in bosachtige gebieden.
Zomereik.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting