Half juni-half september in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen van onder andere distels en koninginnenkruid.
Rups: augustus-mei. In het voorjaar worden rupsen overdag soms zonnend aangetroffen op boomstammen, muren of paaltjes. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in een cocon in een bastspleet of tussen stenen.
Common Footman
Grauleib-Flechtenbärchen
la Lithosie complanule , la Lithosie plombée
beukenmosbeer, blauwgrijze korstmosspinner, korstmosvlinder
Lithosia lurideola, Lithosia plumbeola
De aanduiding beertje heeft deze soort gemeen met de kleinere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
In tegenstelling tot de kokerbeertjes (Eilema pymaeola en Eilema complana) houdt dit beertje de vleugels plat boven het lichaam, een kenmerkend onderscheid met de andere beertjes.
Eilema: eilema is een sluier, een voile; een aantal soorten in dit genus houdt in rust de vleugels helemaal rond het lijf gerold alsof ze zich afzonderen onder een sluier. Zie ook bij E. complana. Spiris heeft dezelfde strekking.
lurideola: luridus is bleek geel, naar de kleur van de streep langs de costa van voor- en achtervleugel.
(Zincken, 1817)
Voorvleugellengte: 14-17 mm. Langs de voorrand van de loodgrijze voorvleugel ligt een duidelijke contrasterende gele streep, die in de richting van de vleugelpunt steeds smaller wordt of zelfs verdwijnt voordat deze bereikt is. De achterpoten zijn grotendeels geel. De achtervleugel is lichtgeel en heeft soms een grijze veeg langs de voorrand. De vlinder houdt in rust de vleugels plat boven het lichaam.
Tot 22 mm; lichaam fluweelzwart aan de bovenzijde en bruinachtig grijs aan de onderzijde, overdekt met korte zwarte en grijze haarborsteltjes, die op kleine, verheven wratjes staan ingeplant; over de flanken een oranje lengtestreep, die op de eerste drie segmenten ontbreekt; kop glimmend zwart.
Het glad beertje (E. griseola) heeft opvallend brede vleugels met een sterk gebogen voorrand waarlangs geen contrasterende, scherp afgetekende gele streep loopt. Het naaldboombeertje (E. depressa) heeft ook een bredere voorvleugel, mist de afgetekende gele kraag en heeft zwarte achterpoten. Zie ook het streepkokerbeertje (E. complana) en het vaal kokerbeertje (E. caniola).
Algemeen. Doordat met deze soort veel determinatiefouten worden gemaakt (vooral verwarring met het streepkokerbeertje (E. complana) en vrouwtjes van het naaldboombeertje (E. depressa)) is de verspreiding niet goed bekend en geeft het kaartje hiernaast waarschijnlijk niet helemaal het juiste beeld. Waarschijnlijk is het plat beertje een niet zo algemene soort, die verspreid over het land voorkomt, vooral op de zandgronden. RL: gevoelig.
Zeldzaam in Vlaanderen, maar toegenomen en wijdverbreid in alle provincies. In West-Vlaanderen, Limburg en Vlaams-Brabant lokaal algemeen. In Wallonië wijdverbreid en algemeen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van het Iberisch schiereiland via West-Europa, inclusief het zuiden van Engeland, en via de gematigde zone tot Oost-Azië. Naar het zuiden tot het noordelijke Middellandse Zeegebied via Midden-Italië en de Balkan tot Klein-Azië en naar het noorden tot Midden-Scandinavië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Allerlei bosachtige gebieden.
Korstmossen en algen op bomen, stenen en paaltjes; soms bladeren van onder andere meidoorn, sleedoorn, braam en bosrank.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting