Half juni-eind september in één generatie. De vlinders komen op smeer en in kleine aantallen op licht.
Rups: september-mei. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag. De soort overwintert als jonge rups dicht bij de grond en verpopt zich ondergronds.
Broad-bordered Yellow Underwing
Bunte Bandeule
la Frangée
Triphaena fimbriata, Lampra fimbriata, Noctua fimbria, Agrotis fimbria, Triphaena fimbria
Deze soort heeft t.o.v. de huismoeder als belangrijkste kenmerk de brede zwarte band langs de achterrand van de oranje achtervleugel.
Noctua: noctus, noctu is de nacht, 's nachts. Noctua is ook een uilensoort met kleine oortjes en gewijd aan Minerva. Of Linnaeus aan deze vogel dacht toen hij de naam gaf is onbekend; opvolgers legden wel dit verband. Deze naam werd ook de familieaanduiding, zowel in de wetenschappelijke naam als in het Nederlandse uilen. De essentie dient gezocht te worden in de nachtelijke leefwijze van deze vlinders.
fimbriata: fimbriatus is franje, rand, naar de oranje rand op de achtervleugel die sterk contrasteert met de zwarte band. De uitgang -ata is een uitgang die hoort bij spanners en Linnaeus heeft dan ook een poging gedaan (1767) om de naam te veranderen naar fimbria.
(Schreber, 1759)
Voorvleugellengte: 22-27 mm. Een forse, fraai getekende uil. De kleur varieert maar de tekening is zeer constant. Opvallend zijn het brede borststuk en de elkaar sterk overlappende vleugels. De voorvleugel van het mannetje is roodachtig bruin tot olijfgroen; die van het vrouwtje lichtbruin, lichtgroen of roodachtig bruin. De dwarslijnen zijn ongetand. Langs de achterrand van de oranjegele achtervleugel loopt een brede zwarte band. Van de witte poten zijn de uiteinden zwartwit geringd.
Tot 55 mm; lichaam okerkleurig bruin of roodachtig bruin, onderzijde lichter; over de rug een lichte middenstreep; op de rugzijde van de segmenten elf en twaalf lichte dwarsbanden achter donkere wigvormige vlekken; spiracula in zwarte vlekken; kop lichtbruin met donkerbruine spikkels.
Algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Nagenoeg heel Europa, noordelijk tot Schotland en Zuid-Scandinavië. De zuidelijke areaalgrens is onduidelijk wegens verwarring met N. tirrenica (Biebinger, Speidel & Hanigk, 1983), waarschijnlijk het Middellandse Zeegebied, Klein-Azië, Kaukasus, Armenië (en Siberië?).
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Loofbossen, beboste heiden en andere bosachtige gebieden; soms tuinen.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting
oostelijke monnik
Cucullia fraudatrix
moeras-grasuil
Lateroligia ophiogramma
zandstofuil
Caradrina selini
steenrode grasuil
Apamea lateritia
trapeziumuil
Xestia ditrapezium
variabele w-uil
Lacanobia suasa