Begin mei-eind juni in één generatie. De vlinders komen op licht en bezoeken bloemen. Overdag kunnen ze rustend op boomstammen of stenen worden aangetroffen; een enkele keer zijn ze ook overdag actief.
Rups: juni-september. De rups foerageert vooral ´s nachts. De soort overwintert als pop in een stevige cocon in de grond.
Glaucous Shears
Moorwald-Blättereule
la Noctuelle glauque
Papestra glauca, Mamestra glauca, Lacanobia glauca
Dit is een soort van natte heidegebieden.
De ronde en de niervlek zijn min of meer gespleten hetgeen aan een schaartje zou doen denken.
Ook in de Engelse soortnaam is de schaar opgenomen.
Zie ook 'toelichting wetenschappelijke naam'.
Papestra: papestra heeft een afleiding die analoog is met die van Mamestra. Spuler veronderstelde foutief dat mamestra kwam van het Griekse woord voor mama en Sukharreva was het met hem eens en redeneerde dat papestra dan kwam van het Griekse woord voor papa.
biren: bi- is twee en renes is de nier. Zowel de ronde als de niervlek hebben de vorm van een nier.
(Goeze, 1781)
Voorvleugellengte: 15-18 mm. De voorvleugel is vrij smal en heeft een asgrijze marmering op een licht- tot donkergrijze ondergrond. Kenmerkend zijn de grote witachtige niervlek en ringvlek en de zwarte pijlvlekken in de golflijn. De tapvlek is licht gekleurd en vrij rond.
Bij de gevlekte pijluil (Pachetra sagittigera) is de tapvlek donker gekleurd en meer langgerekt.
Zeer zeldzaam. Van deze soort zijn slechts enkele waarnemingen bekend. De laatste waarneming dateert uit 2000 in Gelderland.
Zeer zeldzaam. Beperkt tot de veengebieden van de Hoge Ardennen in Luik en Luxemburg. Lokaal algemeen.
Noord-Spanje (de Pyreneeën) en via heel Europa tot Oost-Azië (Japan). In het noorden tot de poolcirkel, in het oosten tot Noord-Amerika. In het zuiden het noordelijke Middellandse Zeegebied, de Zwarte Zee, het Midden-aziatische gebergte en nog verder zuidelijk tot Kasmier.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral natte heiden.
Diverse kruidachtige planten, struiken en loofbomen, waaronder wilg, struikhei, bosbes, monnikskap, gentiaan, moerasspirea en wilde gagel.
Monnikskap
Aconitum
Struikhei
Calluna
Moerasspirea
Filipendula
Gentiaan
Gentiana
Gagel
Myrica
Wilg
Salix
Bosbes
Vaccinium
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting