Half maart-eind mei in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer; ze bezoeken bloemen van sleedoorn en wilgenkatjes.
Rups: mei-juli. De rupsen leven eerst in een spinsel tussen de jonge uitlopers van de waardplant; grotere rupsen verbergen zich overdag dicht bij de grond. De soort overwintert als pop in een cocon in de grond.
Powdered Quaker
Spitzflügel-Kätzcheneule
la Téniocampe grêle , l'Orthosie gracile
bleke vlinder
Taeniocampa gracilis, Monima gracilis
Voorjaarsuilen vliegen vroeg in het jaar. De meeste zijn Orthosia-soorten.
De Latijnse soortnaam gracilis is foutief vertaald door gracieus, sierlijk. Het tegendeel blijkt bij 'toelichting wetenschappelijke naam'.
Orthosia: orthosis is recht maken. De aandacht wordt erop gevestigd dat dit genus anders is dan b.v. dat van Lacanobia, dit genus heeft een rechte subterminale lijn. Orthosia was ook een aanroepnaam van Artemis en waarschijnlijk had Ochsenheimer beide mogelijkheden in gedachten.
gracilis: gracilis is dun, karig, schraal, niet aantrekkelijk. Naar de bleke voorvleugel met nauwelijks interessante vlekken. Dit betrof uiteraard het exemplaar dat D & S beschreven.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: 15-19 mm. Deze Orthosia-soort is te herkennen aan de zachte pastelkleurige voorvleugel met de zeer fijne zwartachtige spikkeling en de relatief scherpe vleugelpunt. De meest opvallende kenmerken zijn de licht omrande ringvlek en de niervlek waarvan de binnenste lob donker gevuld is. De buitenste dwarslijn heeft de vorm van een gebogen rij fijne zwarte stippen en de vrij regelmatige lichte golflijn is aan de binnenzijde meestal donker afgezet. De grondkleur is buitengewoon variabel en varieert van zandkleurig wit via zandkleurig grijs, helder oranjebruin, roodachtig bruin, warm grijsachtig donkerbruin met een roze of paarsblauwe tint tot zwartachtig.
Tot 45 mm; lichaam boven de spiracula roodachtig bruin of grijsachtig groen, onder de spiracula groen, geelachtig groen of groenachtig bruin; over de lijn van de spiracula een bleekgroene of bruine lengteband met langs de bovenrand een zwarte zoom; kop bruin.
Zie de tweestreepvoorjaarsuil (O. cerasi) en de variabele voorjaarsuil (O. incerta).
Variabele voorjaarsuil (Orthosia incerta), tweestreepvoorjaarsuil (Orthosia cerasi), nunvlinder (Orthosia gothica), katwilguiltje (Brachylomia viminalis), bruine essenuil (Lithophane semibrunnea), gageluil (Lithophane lamda), eikenuiltje (Dryobotodes eremita), hyena (Cosmia trapezina), roestuil (Mniotype satura), gele granietuil (Polymixis flavicincta) en maanuiltje (Cosmia pyralina).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor; meestal niet talrijk. RL: kwetsbaar.
Zeldzaam in Vlaanderen. Vooral in de oostelijke provincies wijdverbreid; slechts een beperkt aantal vindplaatsen in Oost- en West-Vlaanderen. In Wallonië vrij zeldzaam en wijdverbreid; lokaal vrij algemeen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Het Iberisch schiereiland en heel Europa (behalve Griekenland) tot Oost-Azië. In het noorden van Midden-Scandinavië oostwaarts. In het zuiden loopt de grens over Italië en de Balkan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral moerasachtige gebieden; ook vochtige bossen, graslanden en tuinen.
Diverse kruidachtige planten, struiken en loofbomen, waaronder wilg, berk, populier, sleedoorn, wilde gagel, wederik, koninginnekruid en moerasspirea.
Berk
Betula
Koninginnekruid
Eupatorium
Moerasspirea
Filipendula
Wederik
Lysimachia
Gagel
Myrica
Populier
Populus
Sleedoorn
Prunus
Wilg
Salix
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting