Begin juni-eind augustus in één generatie; soms een partiële tweede generatie tot in oktober. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: augustus-mei. De soort overwintert als jonge rups, laag in de vegetatie. De rups foerageert vooral ´s nachts en verpopt zich in een cocon in de grond.
Clay
Kapuzen-Graseule
l'Argentée , la Noctuelle lithargyrée
rietuil
Mythimna lithargyria, Hyphilare lithargyria, Leucania lithargyria, Mythimna lythargyria, Leucania lythargyria, Aletia lythargyria
Alle grasuilen hebben een relatie met grassen.
Het kraagje wordt aldus omschreven: het mannetje heeft een zwarte band aan de basis van de onderzijde van het achterlijf. Dit kraagje wordt gebruikt als onderscheid t.o.v. andere Mythimna's.
Mythimna: mithimna is een stad op het eiland Lesbos. Deze uitleg komt van Treitschke die 'Die Schmetterlinge von Europa' afmaakte na de dood van Ochsenheimer. Sodoffsky (1837) verbeterde de spelling naar Mithimna.
ferrago: ferrugo is de kleur van rode roest; naar de grondkleur van de vleugels. Waarschijnlijk werd ferrugo opzettelijk veranderd naar ferrago om tot de uitgang -ago te komen. Zie ook bij X. citrago.
(Fabricius, 1787)
Voorvleugellengte: 15-18 mm. Deze uil heeft een stevig gebouwd lichaam met een sterk behaarde halskraag. De voorrand en de achterrand van de voorvleugel vormen samen een vrij rechte hoek. Opvallend, maar niet altijd even duidelijk afstekend, is het druppelvormige witachtige vlekje aan de binnenzijde van de niervlek; de niervlek zelf is hooguit zichtbaar als een vage, smalle en langgerekte, soms S-vormige vlek. De voorvleugel heeft een vrij gelijkmatig, zacht pastelkleurig uiterlijk, waarvan de grondkleur varieert van rozeachtig bruin tot dof zandkleurig bruin, lichtbruin met een olijfkleurige tint of strokleurig. De buitenste dwarslijn bestaat uit een gebogen stippenrij. Er is weinig variatie in tekening. Het mannetje heeft een zwarte band aan de basis van de onderzijde van het achterlijf. Vlinders van een eventuele tweede generatie zijn duidelijk kleiner.
Tot 45mm; lichaam helder okerkleurig, onderzijde lichter; langs de rug drie witte, zwart- of donkerbruingezoomde lengtestrepen en over de spiracula een brede, bruinachtige lengteband; kop bleek okerkleurig met een netwerk van donkerbruine streepjes.
De witstipgrasuil (M. albipuncta) is meestal kleiner en heeft een smallere en spitser toelopende voorvleugel; de vlek in het binnenste deel van de niervlek is rond, zuiver wit en steekt veel scherper af.
Eenstreepgrasuil (Mythimna conigera), witstipgrasuil (Mythimna albipuncta), grijze grasuil (Mythimna pudorina), helmgrasuil (Mythimna litoralis), witte-l-uil (Mythimna l-album), zesstreepuil (Xestia sexstrigata) en vierkantvlekuil (Xestia xanthographa).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: gevoelig.
Vrij algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Noordwest-Afrika (Marokko), Zuid- en Midden-Europa, naar het noorden tot Noord-Schotland en Zuid-Scandinavië. Voor-Azië, Midden-Azië tot Tibet en de Altaj.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Allerlei vochtige open gebieden zoals graslanden, open bossen en tuinen.
Diverse zachte grassen en kruidachtige planten, waaronder kropaar, beemdgras, paardenbloem en weegbree.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting