Vlinders en kevers in het eikenhakhout

Vlinders

Over het algemeen hebben vlinders in bossen weinig te zoeken. Het is er te schaduwrijk, waardoor ze hun lichaam niet goed kunnen opwarmen, en er is te weinig nectar te vinden. Bosvlinders komen dan ook vooral voor op open plekken in bossen en langs bosranden. Zij profiteren daar van de openheid en de bloemen. Eikenhakhout is dus belangrijk om het bos voor vlinders open te houden en nieuw leefgebied te creëren. Ook het creëren van meer gevarieerde bosranden is een belangrijke factor.

In dit project zijn drie vlindersoorten als indicatorsoort aangewezen: de bruine eikenpage, de kleine ijsvogelvlinder en de bosparelmoervlinder.

De bruine eikenpage is een vrij zeldzame vlinder van de hogere zandgronden. De vlinder vliegt bij bosranden, kapvlakten, jonge eikenaanplant en in open loofbossen. Kwijnende eikjes (in de schaduw of op zeer arme grond) zijn erg belangrijk voor de rupsen van de bruine eikenpage. Dergelijke eikjes groeien onder stress, waardoor ze minder kunnen investeren in de productie van afweerstoffen. Waarschijnlijk worden de blaadjes hierdoor pas eetbaar voor rupsen van de bruine eikenpage. Zodra de eiken enkele meters hoog worden, zijn ze niet meer geschikt. Hierdoor heeft de bruine eikenpage een ecologie van 'verschijnen en verdwijnen'. De vlinder maakt dynamisch gebruik van het landschap en zoekt steeds de plekken uit die op dat moment het meest geschikt zijn.

De kleine ijsvogelvlinder is een kenmerkende soort van vochtige loofbossen met veel structuurvariatie. De waardplant van de vlinder is wilde kamperfoelie, een plant die goed gedijt in het eikenhakhout.

De bosparelmoervlinder is een zeer zeldzame honkvaste standvlinder die lokaal voorkomt op de Veluwe. De soort leeft op grazige, kruidenrijke en zonnige (open) plaatsen in bossen. De waardplant is de parasiet hengel, een plant die vooral op de zomereik parasiteert. De vliegplaatsen zijn vaak klein en zijn slechts enkele jaren geschikt. Daarom moet er in de buurt van de vliegplaatsen regelmatig worden gekapt, om steeds nieuw leefgebied voor de vlinders te creëren. De hoogste dichtheid aan bosparelmoervlinders wordt 1 tot 3 jaar na de houtkap verkregen.

Beheer

De meest bepalende factor voor vlinders is de aanwezigheid van nectarplanten in en rondom het eikenhakhout. Op droge zandgronden wordt vaak preventief jacobskruiskruid geruimd, terwijl dit vaak als zeer belangrijke nectarbron dient. Het bestrijden van deze kruiskruiden zou beperkt, of liever nog voorkomen moeten worden in bloemarme gebieden. Buiten een zone van 50 meter direct rond graslanden waarop vee graast, is jacobskruiskruid geen enkel probleem.
Ook braam is een zeer goede nectarplant. Het opkomen van braam op de open vlakten zou dus beperkt gedoogd moeten worden. Temeer daar braamstruiken ook zorgen voor variatie in het landschap en bescherming bieden aan kleine organismen zoals vogels en muizen.

 

Kevers

Vliegend hert

Het vliegend hert is als grootste Nederlandse kever een doelsoort in het eikenhakhout. Doordat de larven rottend dood hout nodig hebben, is het vliegend hert gebonden aan bossen en houtwallen. Voorheen werd aangenomen dat de soort vooral afhankelijk was van oude eikenbossen. Het is echter gebleken dat de broedplaatsen zich niet in dichte (eiken)bossen bevinden, waar het koel is, maar eerder in halfopen landschappen zoals gevarieerde bosranden en houtwallen. Het lijkt erop dat het vliegend hert vooral boomstronken met bijbehorend wortelstelsel prefereert als ontwikkelingsplek.

Het vliegend hert is een zeldzame verschijning. Vooral de mannetjes spreken tot de verbeelding met hun immense geweivormige kaken en hun grootte tot wel 9 centimeter. De indrukwekkende kaken worden slechts gebruikt om rivaliserende mannetjes en gewillige vrouwtjes te imponeren en niet om mee te eten. De vrouwtjes zien er minder opvallend uit, ze missen de markante kaken en zijn veelal een stuk kleiner. Het vliegend hert is een beschermde keversoort met een lange ontwikkelingsduur tot volwassen insect, minimaal 4 tot zo’n 8 jaar, en een beperkte verspreidingscapaciteit. Daar komt bij dat de weinige vindplaatsen veelal geïsoleerd van elkaar liggen. Al deze facetten maken het vliegend hert tot een kwetsbare soort.

Voor de voortplanting is het vliegend hert in sterke mate afhankelijk van ondergronds dood (eiken)hout dat door witrotschimmels is aangetast. De keverlarven leven van dit dode hout, maar kunnen de lignine van vers dood hout niet zelf afbreken. Daar hebben ze de schimmels voor nodig. In eerste instantie bevinden de larven zich in de humeuze grond, tegen het aangetaste hout aan. Ze kruipen echter de witrotschimmel achterna, dieper het hout in. Over het algemeen zitten de jonge larven dus dicht tegen het hout aan en zitten de volgroeide larven op een diepte van 15 – 40 centimeter in het hout.

Beheer 

Een simpele maatregel die genomen kan worden om de overlevingskansen voor het vliegend hert te vergroten, is het installeren van 'hertenstoven'. De larven van het vliegend hert overleven in dikke eikenstronken. Ze zijn daar echter een gemakkelijke prooi voor het wilde zwijn, dat dol is op de larven. Eén van de manieren om de kevers tegen de zwijnen te beschermen, is door afgezette eikenstammen te bundelen en in een flinke kuil van ongeveer 2 meter breed en anderhalve meter diep te plaatsen. Deze houtmassa zal als goede kraamkamer gaan functioneren voor de keverlarven en de larven zijn zo minder goed bereikbaar voor het wilde zwijn. De hakhoutbrigades kunnen helpen bij de realisatie van deze 'hertenstoven'. Informatiepanelen kunnen het publiek duidelijk maken hoe dit systeem werkt en wat de functie is eikenhakhout voor het vliegend hert.