Half augustus-begin november en na de overwintering half maart-eind mei in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken wilgenkatjes en bloemen van klimop.
Rups: eind april-juli. De rups verpopt zich in een losse cocon net onder de grond. De soort overwintert als vlinder; soms worden overwinterende vlinders opgejaagd uit dode eikenbladeren op de grond. De paring vindt plaats in het voorjaar.
Orange Upperwing
Safran-Wintereule
la Xanthie safranée
Oporina croceago, Xanthia croceago, Hoporina croceago
De gouduilen hebben een geelachtige (gouden) grondkleur.
Deze gouduil overwintert op beschutte plaatsen.
Jodia: iodes is roestkleurig; de kleur van de oranje voorvleugels.
croceago: croceus is oranje. Voor de uitgang -ago zie bij X. citrago.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: 14-17 mm. De voorvleugel heeft een hoekige vleugelpunt met een scherp uitstekend puntje; de diep oranjegele kleur contrasteert sterk met de witte achtervleugel. De middelste dwarslijn loopt vanaf de binnenrand van de vleugel schuin naar de niervlek en lijkt daar achter langs te lopen. De buitenste dwarslijn bestaat uit een rij donkere stippen en langs de voorrand bevinden zich witte vlekjes.
De lindegouduil (Tiliacea citrago) heeft een bredere voorvleugel en mist de witte vlekjes langs de voorrand; de buitenste dwarslijn is een duidelijke ononderbroken lijn en de middelste dwarslijn loopt tussen de ringvlek en de niervlek door. De eikenvoorjaarsuil (Orthosia miniosa) is niet oranjegeel en heeft geen scherp uitstekend puntje aan de voorvleugel.
Deze soort is voor het laatst waargenomen in Twente in 1970.
Uitgestorven. Vroeger gekend uit Antwerpen, Limburg en alle Waalse provincies, maar al voor 1980 verdwenen.
De soort staat als Regionaal Uitgestorven op de Rode Lijst Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
Lokale verbreiding van Noordwest-Afrika (Marokko, Algerije, Tunesië) via Zuid- en Midden-Europa tot Voor-Azië. Naar het noorden tot Midden- en Zuid-Engeland (sterk achteruit gegaan), Nederland (hetzelfde), Noord-Duitsland (al uitgestorven), Polen, het zuiden van de Baltische staten en Moskou. In het zuidoosten Libanon en Irak. Oude meldingen uit het oosten hebben betrekking op de verwant J. sericea (Butler, 1878).
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral (eiken)bossen.
Eik.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting