Half juni-half september in één of twee generaties. De tweede generatie is partieel en komt niet vaak voor. De vlinders vliegen in de schemering, midden in de nacht en ook weer bij zonsopkomst. Ze komen op licht en op smeer; verder worden ze niet veel gezien.
Rups: september-juni. De soort overwintert als rups.
Dotted Footman
Mausgraues Flechtenbärchen
la Lithosie muscerde , la Lithosie crotte-de-souris
muismosbeer
Lithosia muscerda
De aanduiding beertje heeft deze soort gemeen met de kleinere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken.
Dit beertje is een echte grijze muis. De 'toelichting wetenschappelijke naam' werpt nog een ander licht op de Nederlandse soortnaam.
Pelosia: pelos is klei, naar de bruingrijze kleur van de vijf soorten die Hübner in dit genus onderbracht.
muscerda: muscerda is muizepoepjes; naar de verspreide stippen op de vleugels.
(Hufnagel, 1766)
Voorvleugellengte: 13-16 mm. De vrij slanke voorvleugel heeft een zacht grijsbruine kleur en is vaak wat lichter bij de voorrand. Het patroon van vijf (heel soms zes) kleine zwarte stippen in twee aparte rijen is kenmerkend. Houdt in rust de vleugels plat en ver over elkaar heen gevouwen.
Het klein muisbeertje (P. obtusa) heeft een kortere en bruinere voorvleugel met een iets ander stippenpatroon; de vleugels liggen in rust minder ver over elkaar heen.
Klein muisbeertje (Pelosia obtusa).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor, vooral op de zandgronden en in de duinen. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in Vlaanderen; sterk toegenomen en lokaal in hoge aantallen. In Wallonië zeldzaam ten zuiden van Samber en Maas.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van het noorden van het Iberisch schiereiland via West- en Midden-Europa naar het oosten via de gematigde zone tot Oost-Azië. Naar het zuiden tot het noordelijke Middellandse Zeegebied en naar de Zwarte Zee. Naar het noorden tot Zuid-Scandinavië. In Engeland alleen in het uiterste zuidoosten.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Korstmossen en algen op diverse bomen, struiken en plantenafval.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting