Begin juni-half september in meestal één lange generatie. De vlinders komen op licht.
Rups: september-juni. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in een cocon in een bastspleet of tussen stenen.
Buff Footman
Nadelwald-Flechtenbärchen
la Lithosie ocre , la Lithosie déprimée
sparremosbeer
Lithosia depressa, Eilema deplana, Lithosia deplana, Lithosia helveola
De aanduiding beertje heeft deze soort gemeen met de kleinere soorten uit de familie van de beervlinders (Arctiidae). De naam beervlinders heeft deze familie te danken aan het uiterlijk van de rupsen die dicht behaard zijn en daardoor aan een beer doen denken. Dit beertje leeft van kostmossen en algen die groeien op (vooral naald-)bomen.
Eilema: eilema is een sluier, een voile; een aantal soorten in dit genus houdt in rust de vleugels helemaal rond het lijf gerold alsof ze zich afzonderen onder een sluier. Zie ook bij E. complana. Spiris heeft dezelfde strekking.
depressa: deplana: de- is naar beneden gericht en planus is vlak, naar de positie van de vleugels in rust namelijk plat boven het lichaam. Deze naam betekent dus hetzelfde als complana (zie daar) maar hier dekt de naam de lading hetgeen bij complana juist niet het geval is.
(Esper, 1787)
Voorvleugellengte: 15-17 mm. Het mannetje heeft een grijsachtige voor- en achtervleugel met een oranjegele franje en langs de voorrand een okergele streep die bij het wortelveld het duidelijkst is. Soms is het zoomveld donkerder dan de rest van de vleugel. Het vrouwtje is iets groter, heeft een donkere bruinachtig grijze, soms enigszins oranje getinte, voorvleugel met langs de voorrand een oranje streep en een grijze achtervleugel. Het borststuk is vaak geelachtig; er is geen duidelijke oranjegele kraag. Een belangrijk kenmerk zijn de donkere achterpoten. De kleur van de vleugels kan variëren, maar ze hebben altijd een enigszins zijdeachtige glans. De vlinder houdt in rust de vleugels plat boven het lichaam.
Het glad beertje (E. griseola) heeft een bredere en meer afgeronde voorvleugel; de gele vorm van het glad beertje is bleker en mist het grijs in de achtervleugel. Zie ook het geel beertje (E. sororcula) en het plat beertje (E. lurideola).
Algemeen. Komt verspreid voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van het noorden van het Iberisch schiereiland via West-Europa, inclusief de Britse eilanden, naar het oosten via de gematigde zone tot Oost-Azië. Naar het zuiden tot het noordelijke Middellandse Zeegebied en naar het noorden tot Zuid-Scandinavië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral naaldbossen en gemengde bossen; ook struwelen op graslanden en heiden.
Korstmossen en algen; vooral op naaldbomen, maar ook op eik en struikhei.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting