Begin juni-half september in één of twee generaties; de tweede generatie is partieel. De vlinders rusten overdag op twijgen of bladeren van houtige planten. Ze komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen van onder andere koninginnenkruid.
Rups: augustus-juni. De soort overwintert als jonge rups; op milde winterdagen komt de rups soms tevoorschijn om te foerageren. De verpopping vindt plaats in een cocon waarin haren van de rups zijn verwerkt.
Rosy Footman
Rosen-Flechtenbärchen
la Rosette
rozenmosbeer
Calligenia miniata, Lithosia rosea
Rozenblaadje is een fantasienaam die waarschijnlijk vooral is ingegeven door de kleur van de voorvleugels.
'Roos' komt ook naar voren in de Franse, de Engelse en de Duitse naam; de wetenschappelijke naam verwijst naar de kenmerkende grondkleur.
Miltochrista: miltos is rode aarde en khristos is zalven, insmeren; verwijzend naar de roodachtig paarse kleur. Het is de enige soort die Hübner in dit genus onderbracht.
miniata: minium is vermiljoenrood, naar de kleur van de vlinder.
(Forster, 1771)
Voorvleugellengte: 12-15 mm. Een goed herkenbare soort. Heeft een afgeronde voorvleugel met een fijne diep getande dwarslijn iets voorbij het midden en een rij kleine donkere vlekjes of stippen bij de achterrand. De voorvleugel is gewoonlijk rozerood langs de voor- en achterrand en lichter van kleur in het midden; heel zelden is de vleugel egaal geel.
Vierstipbeertje (Cybosia mesomella), rondvleugelbeertje (Thumatha senex) en phegeavlinder (Amata phegea).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Algemeen. Komt verspreid en lokaal voor op de zandgronden in het binnenland en in de duinen van het vaste land; is op sommige vliegplaatsen talrijk. RL: kwetsbaar.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal soms talrijk.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van het noorden van het Iberisch schiereiland via West-Europa inclusief de Britse eilanden naar het oosten via de gematigde zone tot Oost-Azië. In het zuiden loopt de grens door het Middellandse Zeegebied tot Klein-Azië en omvat ook Italië en de Balkan. Naar het noorden tot Zuid-Scandinavië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Loofbossen, duinen, beboste heiden en struwelen; soms tuinen.
Korstmossen en algen op bomen, vooral op eik.