Half juni-eind augustus in één generatie. De vlinders vliegen vanaf de schemering en komen zowel op licht als op smeer. Overdag zijn ze gemakkelijk op te jagen uit lage vegetatie; vaak maken ze een korte vlucht en gaan daarna op de onderzijde van een blad zitten.
Rups: augustus-juni. De rups overwintert tussen samengesponnen bladeren op de grond en daar vindt ook de verpopping plaats in een cocon.
Clay Fan-foot
Trübgelbe Spannereule
l'Herminie dérivée
Paracolax derivalis, Herminia derivalis, Herminea derivalis, Paracolax glaucinalis
De snuituilen hebben opvallend naar voren uitstekende palpen (de snuit) op de kop van de vlinder.
De grondkleur van deze soort is meer oker dan geel; de bijzondere kleur is wel kenmerkend.
Paracolax: para- is naast, vaak een gelijkenis aanduidend en kalox is een vleier; die mogelijk een deel van zijn techniek van anderen over heeft genomen. Mogelijk vanwege de onderlinge gelijkenis van de vier soorten die Hübner in dit genus opnam.
tristalis: tristis is saai, somber, naar de wat sbere kleur van de vleugels.
(Fabricius, 1794)
Voorvleugellengte: 14-16 mm. Deze snuituil is gemakkelijk van alle verwante soorten te onderscheiden door de warme zandbruine kleur van zowel de voor- als de achtervleugel. Op de fijn bestoven voorvleugel bevinden zich twee donkere dwarslijnen en de middenvlek is zichtbaar als een smal donker streepje. Evenals de andere snuituilen heeft deze soort een opvallende ‘snuit’, gevormd door de lange palpen.
Bij de geellijnsnuituil (Trisateles emortualis) zijn de dwarslijnen rechter en altijd lichter dan de grondkleur van de voorvleugel.
Vrij zeldzaam. Komt verspreid en lokaal voor in de duinen en op de zandgronden in het binnenland. RL: kwetsbaar.
Zeer zeldzaam in Vlaanderen. Slechts enkele recente waarnemingen uit Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg. Zeldzaam in Wallonië, vooral waargenomen in Namen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Bijna in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Wijdverbreid in Europa van de Atlantische kusten tot in de Oeral, van de Pyreneeën tot Zuid-Engeland en Zuid-Zweden. Naar het oosten via Klein-Azië, Siberië en Japan tot Sachalin en Korea.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral loofbossen en kapvlakten met open zonnige plekken.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting