Eind mei-half augustus in één generatie. De vlinders zijn overdag actief en bezoeken bloemen.
Rups: augustus-mei. De soort overwintert als rups.
Weißfleckwidderchen
le Sphinx du pissenlit
melkdrupje, witgevlekte bloedvlekvlinder
Syntomis phegea
Phegeavlinder is een reeds lang gebruikte naam in tuinbouwkringen Zie ook 'toelichting wetenschappelijke naam'.
phegea: Phegea is de dochter van Phegeus, koning van Psophos in Arcadië.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 18-22 mm. Zowel de voor- als de achtervleugel is inktkleurig blauwzwart met enkele halfdoorschijnende witte vlekken. Op het achterlijf bevinden zich één of twee gele banden en de antennen hebben witte uiteinden.
Tot 30 mm; bekleed met korte grijze haarborstels op enigszins verheven, zwarte wratten; kop roodachtig bruin.
Vierstipbeertje (Cybosia mesomella), rozenblaadje (Miltochrista miniata) en rondvleugelbeertje (Thumatha senex).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Vrij algemeen. Een soort met populaties in de noordelijke helft van Limburg, het aangrenzende deel van Noord-Brabant en in de buurt van Bergen op Zoom; op de vliegplaatsen soms talrijk aanwezig. Buiten de bekende populaties worden af en toe zwervers aangetroffen, soms op grote afstand van de genoemde gebieden. RL: niet bedreigd.
Zeldzaam; beperkt tot enkele bolwerken in Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant en daar lokaal algemeen. In Wallonië ontbrekend.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Een Midden- en Zuid-Europese soort, oostelijk in Klein-Azië en door Siberië tot aan het Altajgebergte. Ontbreekt in Engeland en Zuid-Italië. In Spanje alleen aan de zuidkant van de Pyreneeën.
In het zuidoosten van het areaal is verwisseling mogelijk met Amata kruegeri (Ragusa, 1904). Deze heeft grotere witte vlekken op de achtervleugel en vliegt in de Franse Alpen, de zuidelijke Alpen, Italië met inbegrip van Sicilië en een deel van de Balkan.
Beperkt tot Zuid-Italië is er ook nog Amata marjana (Stauder, 1913). Met eveneens grotere witte vlekken, zowel op de voor- als de achtervleugel.
De soorten zijn eigenlijk alleen goed te determineren aan de hand van de genitaliën.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Bloemrijke graslanden, bosranden en bospaden in droge dennenbossen, oude steengroeven en open plekken in het bos.
Diverse kruidachtige planten, waaronder dovenetel, walstro en paardenbloem. In winter en vroege voorjaar ook mossen.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting