Begin juli-begin september in één generatie. Vooral de mannetjes komen op licht.
Rups: mei-juni, soms vanaf half april en soms tot begin juli, afhankelijk van de temperatuur in het vroege voorjaar. De soort overwintert als ei.
De poppen bevinden zich in nesten tegen de stam aan. Soms zitten deze nesten ook op dikkere zijtakken.
De eipakketjes worden aan de uiteinde van de takken afgezet, voornamelijk bovenin de boomkroon. Het eipakket wordt afgedekt met de haren van het achterlijf van het vrouwtje. Een vrouwtje kan in totaal ongeveer 250-300 eitjes afzetten.
De rupsen komen uit de eitjes wanneer de knoppen van de eiken op uitkomen staan. De gehele rupsenperiode leven de rupsen als groep bij elkaar, waar ze ook hun naar aan danken. De rups ondergaat vijf vervellingen voordat hij verpopt. In het eerste rupsenstadia heeft de rups al haren, maar dit zijn geen brandharen. Die komen pas vanaf het derde rupsenstadium en zijn slechts een paar milimeter groot.
Oak Procesionary
Eichen-Prozessionsspinner
la Processionnaire du chêne
processierups, processierupsvlinder
Bombyx processionea, Cnethocampa processionea
Eikenprocessierups is een al lang bestaande naam en wordt al gebruikt door Ter Haar in 'Onze vlinders'. Bij Ter Haar is het nog processierups.
De rupsen van deze soort lopen op de waardplant eik als in een processie achter elkaar aan. Meer over Nederlandse namen
Thaumetopoea: een verschrijving van Thaumatopoea; thaumatopoios is als een wonder, naar het verwonderlijke processie-gedrag van de rupsen.
processionea: processio is een opmars, een processie, naar het rupsengedrag.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: ♂ 14-16 mm, ♀ 16-17 mm. Op de bruinachtige geelgrijze voorvleugel bevinden zich enkele zwartachtige, naar binnen toe versmallende dwarslijnen en een kleine onduidelijke middenstip in de vorm van een komma. De vleugelwortel is altijd opvallend lichter gekleurd. De dwarslijnen en banden op de voorvleugel variëren sterk in kleur en intensiteit.
Tot 23 mm; lichaam overdekt met lange, witachtige haren, die op roodachtige wratten staan ingeplant; kleur van de lijn boven de spiracila blauwachtig grijs, daaronder groenachtig grijs; de segmenten vier tot twaalf hebben elk een fluweelachtige zwarte vlek op de rugzijde; kop zwartachtig bruin. De haren veroorzaken een bijzonder onaangename uitslag.
Bij de grijsbandspinner is de middenband meestal donkerder van kleur dan de grondkleur van de vlinder. De binnenste en buitenste dwarslijn lopen ook hoekiger dan bij de eikenprocessierups en lopen naar het lijf toe niet naar elkaar toe.
Let op alle andere harige soorten. Soorten waar de rups vaak mee wordt verward is de plakker (Lymantria dispar) die ook algemeen op eiken voorkomt.
Zeer algemeen. Vóór 1980 is deze soort slechts enkele malen in ons land gesignaleerd. Sinds 1987 een gewone soort met name in Noord-Brabant en het aangrenzende deel van Limburg. Vanaf 1996 heeft de soort zich steeds verder uitgebreid; voortplanting is inmiddels waargenomen in de meeste provincies. Zwervende mannetjes kunnen in het verspreidingsgebied nagenoeg overal worden aangetroffen; ook buiten het voortplantingsgebied in noordelijke en westelijke richting worden geregeld zwervende mannetjes aangetroffen. Het aantal exemplaren fluctueert sterk van jaar tot jaar. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in de oostelijke helft van Vlaanderen, zeldzaam in de westelijke. Vooral in Limburg lokaal erg talrijk. Ontbreekt in Wallonië.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van het Iberisch schiereiland via Zuid- en Midden-Europa oostwaarts tot Zuid-Rusland en Voor-Azië. Niet in noordwest-Europa en niet in Scandinavië, de zuidpunt van Zweden uitgezonderd. Ook niet op enige eilanden van de Middellandse Zee. Volgens Douma-Petridou (1990) van Finland en Scandinavië tot het Iberisch schiereiland en Italië en van Engeland tot de Zwarte Zee.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Voornamelijk de inheemse zomer- en wintereik